Door Henk Wolf
Een collega van mij gebruikt de woorden meneer en mevrouw op een opvallende manier. Zet ze er een naam achter, dan is er niets ongewoons aan. De persoon over wie ze het heeft, wordt dan op een neutrale of positieve manier aangehaald. Meestal zijn die meneren en mevrouwen met een naam mensen uit eerdere levensfasen. Zo zou ‘meneer Hilbertsen’ een leraar kunnen zijn van wie ze ooit les heeft gehad en ‘mevrouw Smit’ een oude buurvrouw.
Wel ongewoon is hoe ze meneer en mevrouw zonder naam erachter gebruikt. Het duurde even voor ik het systeem in de gaten had, maar ze gebruikt die woorden altijd pejoratief. Nooit is ‘een meneer’ een student. Nooit is ‘een mevrouw’ een collega. Nooit is ‘die meneer’ de ambtenaar met wie we hebben overlegd. Als mijn collega op het station ‘een meneer’ zag die iets deed, dan was het altijd een zwerver of iemand die niet helemaal goed bij z’n hoofd was, of een onverzorgd, verlopen persoon. Werd ze aangesproken door ‘een mevrouw’, dan had die nooit iets damesachtigs.
Ik heb bij mijn collega nagevraagd of mijn vermoeden juist was, of ze die woorden inderdaad alleen maar met een negatieve bijklank gebruikte. Ze was er zelf verbaasd over, maar concludeerde na enig nadenken dat dat inderdaad zo was. ‘Die man’ of ‘die vrouw’ was neutraal of positief voor haar, ‘die meneer’ en ‘die mevrouw’ altijd negatief – om afstand te scheppen. We hadden het er even over hoe dat systeem ontstaan zou kunnen zijn en kwamen met als waarschijnlijkste verklaring dat meneer en mevrouw ironisch begonnen zouden zijn. De ironie zou door veelvuldig gebruik in de loop der jaren wat zijn afgesleten. Verder was het een subtiele manier om afkeuring uit te drukken, zonder expliciet negatieve woorden als junkie, zwerver of asociaal te hoeven gebruiken.
Ik weet niet of er anderen zijn die meneer en mevrouw op dezelfde manier gebruiken, maar het grappige is dat die woorden historische parallellen hebben in sinjeur en madam. Sinjeur lijkt nu hard op z’n retour, maar in de twintigste eeuw kwam het nog volop voor. Het WNT beschrijft het gebruik “Als min of meer spottende, smalende of geringschattende betiteling”. Het geeft als oudere gebruikswijze: “Persoon van aanzienlijken stand, heer. In dezen zin niet meer in gebruik.” Van madam heb ik de indruk dat de betekenis “Eene vrouw die men niet voor ‘vol’ aanziet”, zoals het WNT het beschrijft, in Vlaanderen springlevend is, zeker levender dan het oudere “Titel voor eene vrouw van hoogeren stand”.
Dat meneer en mevrouw zo’n gat kunnen vullen, is misschien ook wel logisch. Het klinkt immers in veel gevallen een beetje alsof je tegen een kind praat, wanneer je het hebt over ‘een meneer’ of ‘die mevrouw’. De ironie lijkt als het ware al voorgebakken in zulke woordgroepen wanneer ze in een gesprek met een volwassene worden gebruikt.
Marcel Plaatsman zegt
“Madam” lijkt me in Vlaanderen niet pejoratief, al kan het in bepaalde contexten wel zo gebruikt worden. Maar zonder meer is het redelijk neutraal. Er zijn ook vaste verbindingen, zoals “kotmadam” (hospita), die gebruikt kunnen worden zonder dat er twijfel over de bedoeling bestaat. Het gaat wel altijd over een ouder iemand, een kassameisje is geen madam, een dame die achter de kassa werkt kan dat wel zijn. Ik zou het ook eerder met ons “dame” vergelijken, dat wel ironisch kan worden gebruikt, maar zonder meer niet negatief klinkt.