Door Henk Wolf
Wanneer er in het Fries iets verandert, dan is het resultaat meestal dat die taal ietsjes meer op het Nederlands is gaan lijken, óf dat de verschillen tussen de twee talen wat regelmatiger zijn geworden. Een opvallende uitzondering daarop is de geslachtsverandering van het woord tsjerke (‘kerk’). Dat is vanouds net als in het Nederlands een de-woord, maar een groeiend deel van de jongeren gebruikt het met het lidwoord it (‘het’).
Dat ‘de tsjerke’ ‘it tsjerke’ werd, viel me begin 2013 voor het eerst op in een tentamen van een eerstejaarsstudente. Ik dacht dat het een slordigheidje was en besteedde er geen aandacht aan, maar kort daarna kwam ik het nog een paar keer tegen. Toen schreef ik er een stukje over.
Nou zat de geslachtswisseling van tsjerke die ik in 2013 tegenkwam nog maar in een voorfase. Dat moet ik even uitleggen. In het Fries krijgt een klein aantal de-woorden na een voorzetsel namelijk soms het lidwoord ’t. Zo zeggen Friezen wel ‘de winter is kâld’, maar ook ‘fan ’t winter is it kâld’. En het Fries heeft ‘de soad’ (‘de kook’), maar ook ‘by ’t soad’ (‘in grote hoeveelheid’, letterlijk ‘bij de kook’). Het woord tsjerke hoort vanouds niet bij die groep woorden met zo’n lidwoordverandering, maar ging er nu wel aan meedoen. Yn 2013 zeiden een paar studenten dus wel ‘de tsjerke is moai’, maar ook ‘yn ’t tsjerke is it kâld’.
Ik heb een sterk vermoeden hoe dat kan. Het Fries heeft namelijk net als het Nederlands een aantal woorden die na een voorzetsel geen bepaald lidwoord krijgen. Dat zijn in beide talen niet dezelfde woorden In het Nederlands zijn het bijvoorbeeld school (‘op school’) en huis (‘naar huis’). In het Fries zijn voorbeelden iten (nei iten = ‘na het eten’) en ook tsjerke (yn tsjerke = ‘in de kerk’, nei tsjerke = ‘naar de kerk’).
Je kunt niet horen of iemand nu ‘yn tsjerke’ zegt of ‘yn ’t tsjerke’, dus het is niet zo gek dat sommige mensen het verkorte bepaalde lidwoord ’t dachten te horen. Dat is natuurlijk ook de verkorte vorm van het lidwoord it (‘het’). Dan is het een kleine stap om na een voorzetsel ‘it tsjerke’ te gaan gebruiken.
Ook op internet komt ‘it tsjerke’ ondertussen voor, voor zover ik kon nagaan alleen in teksten van 2010 en daarna. Een paar voorbeelden:
- Oan tafel is plak foar maksimaal 50 persoanen, yn it tsjerke foar 75 persoanen.
- Gelegenheid ta prostitusje efteryn it tsjerke
- De sfear by dizze tsjinsten is wat gemoedliker, wat minder formeel as yn it tsjerke.
- Der waard altyd fergadere yn de konsistoarje fan it tsjerke of it gymnastyklokaal fan de skoalle […]
- Om 10 oere siet ik wer braaf yn it tsjerke
- persoanlike fragen dy’t ús steld waar- den: Wêrom komsto yn it tsjerke? Wat lûkt dy? Wat sikest? […]
Sinds ik de verandering ontdekt hebt, vraag ik elk jaar aan nieuwe studenten of ze tsjerke als de-woord of als het-woord gebruiken. Vorig jaar kwam ik voor het eerst een studente tegen die tsjerke consequent als het-woord gebruikte, dus ook als er geen voorzetsel voor stond. Zij zei ook dingen als ‘it tsjerke is moai’. Dat was het bewijs voor de volgende stap in de taalverandering. Dit jaar zitten er in de groep van zeventien eerstejaarsstudenten Fries al drie voor wie tsjerke een gewoon het-woord is.
Geen Nederlandse invloed dus? Wel, misschien toch een beetje. Want waarom beginnen jongeren ‘yn tsjerke’ te horen alsof dat ‘yn ’t tsjerke’ zou zijn? Dat zou weleens kunnen komen doordat kerk in het Nederlands een woord is dat ook na een voorzetsel altijd een lidwoord moet krijgen. En als ‘in kerk’ niet bestaat, is het misschien wel logisch om aan te nemen dat ‘yn tsjerke’ dan ook niet zonder lidwoord kan en dat dat dus wel ‘yn ’t tsjerke’ moet zijn.
DirkJan zegt
Zou ook een reden kunnen zijn dat ’tsjerke’ lijkt op een verkleinwoord, denk aan kerkje dat er qua uitspraak op lijkt en ook de uitgang ‘sje’ – tje – zit in het woord. En verkleinwoorden krijgen altijd het onzijdige lidwoord ‘het’, dus misschien dan ook ‘it tsjerke’ en zou het toch een invloed uit het Nederlands kunnen zijn.
Henk Wolf zegt
Dat is natuurlijk mogelijk, maar dat zou niet verklaren dat de nieuwe vorm in eerste instantie alleen na een voorzetsel voorkwam.
Overigens zijn er in het Fries wel geslachtswisselingen die waarschijnlijk door verwarring met het verkleinwoord te verklaren zijn. Het gaat dan om vrouwelijke beroepsaanduidingen. Douwe Tamminga beschrijft in ‘Op de taelhelling’ het voorbeeld van ‘de kondukteurske’ naar ‘it kondukteurske’. Taalweb noemt een vergelijkbare ontwikkeling bij ‘hierderske’ (huurster) en ‘foarsitterske’.
Ook opvallend is dat sommige woorden die ooit als verkleinwoord begonnen zijn, nu niet meer zo worden aangevoeld en het de-geslacht hebben. Voorbeelden zijn familieaanduidingen als ‘pake’ (grootvader), ‘muoike’ (tante) en ‘omke’ (oom).
Stefan Norbruis zegt
Het lijkt me eerder een heranalyse van “yn ‘e tsjerke”, “fan ‘e tsjerke”, enz. “yn/fan it tsjerke” zou hetzelfde klinken.
Henk Wolf zegt
Dat ligt niet voor de hand. De verkorting van ‘de’ tot ”e’ na een voorzetsel is regelmatig. Je zou in dat geval verwachten dat sprekers die ‘fan it tsjerke’ zeiden, ook altijd ‘it tsjerke is moai’ zouden zeggen.
Stefan Norbruis zegt
Dat begrijp ik niet.
Ik stel dus het volgende voor: de uitgangssituatie is “de tsjerke is moai” en “fan ‘e tsjerke”. De laatste wordt uitgesproken als “fanətsjerke”, wat geherinterpreteerd kan worden als “fan it tsjerke”, waarin “it tsjerke” ook als “ətsjerke” zou klinken. Met andere woorden, na voorzetsels is het geslacht in feite ambigu. Omdat het om een locatie gaat zal er vaker wel dan niet een voorzetsel voor ‘de kerk’ staan. Mensen die de ambiguïteit van “voorzetsel + ətsjerke” als “voorzetsel + it tsjerke” analyseren zullen dan ook in minder frequente contexten zoals “X tsjerke is moai” het onzijdig gebruiken.
Henk Wolf zegt
Exact! En dat laatste gebeurde in eerste instantie niet. Mensen zeiden ‘yn ’t tsjerke’, maar daarnaast wel ‘de tsjerke is moai’. Als er een echte lidwoordwisseling had plaatsgevonden, zou je bij elke spreker consequent ‘de’ of consequent ‘it’ verwachten.
Stefan Norbruis zegt
Hoe kun je weten of iemand “yn it tsjerke” of “yn ‘e tsjerke” zegt? Beide komen neer op “ynətsjerke”. Dat je in schrift “yn it tsjerke” naast “de tsjerke is moai” kunt vinden lijkt me makkelijk geweten te kunnen worden aan spellingonzekerheid in geval van ambigue uitspraak, vergelijkbaar met bijv. NL wordt/word. Je hoort het verschil niet, dus worden er in de schriftelijke weergave fouten gemaakt. In “de tsjerke is moai” bestaat die ambiguïteit niet.
Een extra argument om van een herinterpretatie van “(voorzetsel) ‘e tsjerke” uit te gaan in plaats van van “(voorzetsel) tsjerke” is dat de eerste fonetisch identiek aan “(voorzetsel) it tsjerke” is, en in dezelfde contexten voorkomt, terwijl de tweede niet alleen geen schwa heeft, maar in sommige contexten ook onverwacht is. Bijv. “de konsistoarje fan it tsjerke” (een van de voorbeelden uit het stukje) kan moeilijk teruggaan op het ongrammaticale “de konsistoarje fan tsjerke”, maar spelt waarschijnlijk “de konsistoarje fan ‘e tsjerke”.
Henk Wolf zegt
Je kunt niet horen of iemand ‘yn it tsjerke’ of ‘yn ‘e tsjerke’ zegt. Wat mensen zeggen, is ‘yn_(t)_tsjerke’. Ze schrijven dat als ‘yn it tsjerke’. Dat wijst erop dat ze een ’t’ menen te horen die ze als verkorte vorm van ‘it’ interpreteren. Bij navraag geven ze dat ook aan. Tegelijkertijd gebruiken diezelfde mensen zonder voorzetsel ‘de’: ‘de tsjerke is moai’. Dat laat zien dat die mensen in die fase ’tsjerke’ nog als de-woord beschouwen, maar dat ze na een voorzetsel ‘it’ aannemen. En dat past helemaal in het patroon van woorden als ‘winter’, ‘soad’, ‘spier’ enz.
Er zijn ook mensen die ’tsjerke’ alleen als het-woord gebruiken. Bij die mensen is in principe de route die jij beschrijft best mogelijk. De ambiguïteit van het lidwoord na een voorzetsel heeft wel vaker voor geslachtsveranderingen gezorgd, alleen is hier niet zo goed te bedenken waarom ‘yn ‘e tsjerke’ als ‘yn it tsjerke’ zou worden geheranalyseerd. Bij de overgang van ‘yn tsjerke’ naar ‘yn ’t tsjerke’ naar ‘yn it tsjerke’ kun je een onbewuste Nederlands-Friese neutraliteitsstrategie als oorzaak vermoeden.
Stefan Norbruis zegt
– “Wat mensen zeggen, is ‘yn_(t)_tsjerke’.”
Het lijkt me dat ze “ynətsjerke” “fanətsjerke” enz. zeggen, met een lidwoord in de vorm van een schwa. Het feit dat ze überhaupt een lidwoord schrijven wijst daar al op, en in sommige gevallen is het zelfs onmogelijk om geen lidwoord te gebruiken (bijv. **”fan tsjerke” in het aangehaalde voorbeeld).
– “Dat wijst erop dat ze een ‘t’ menen te horen die ze als verkorte vorm van ‘it’ interpreteren.”
Het lijkt mij logischer dat ze de schwa die ze zeggen/horen bij het schrijven (en een enkeling überhaupt) herinterpreteren als onderdeel van “ət”, waarbij de -t in de t- van tsjerke opgegaan is.
– “alleen is hier niet zo goed te bedenken waarom ‘yn ‘e tsjerke’ als ‘yn it tsjerke’ zou worden geheranalyseerd”.
Omdat tsjerke met een t- begint, zou ik zeggen. Dat is de reden dat het lidwoord hier ambigu is. Ik zou het dus ook verwachten bij andere woorden die met een t- beginnen. Zo vind je inderdaad ook wel dingen als “in pear generaasjes werom om yn it tiid” (= yn ‘e tiid, naast in dezelfde tekst “de tiid en omstannichheden dêr’t de minsken yn libben”, “helle hy it ûnderwerp nei dizze tiid ta”), “it … ynrjochtsjen fan it tún fan in hûs” (= fan ‘e tún, naast “Ut it ‘hert’ fan de tún wei” en “Eltse tún is in útdaging”). Ook tún is in sommige gebieden überhaupt onzijdig, wat mooi door hetzelfde proces als bij tsjerke verklaard kan worden (ook een locatie!): yn ‘e tún “ynətún” wordt geïnterpreteerd als “yn it tún”, wat leidt tot “it tún is moai”.
Henk Wolf zegt
De route die jij voorstelt, is niet uitgesloten voor mensen die in alle contexten consequent ‘it tsjerke’ gebruiken. Maar bij ’tsjerke’ is ze onwaarschijnlijk, omdat we daar als eerste en het vaakst het patroon ‘de tsjerke is moai’ en ‘yn ’t tsjerke’ bij dezelfde spreker tegenkomen. Die sprekers zeggen wel degelijk ‘yn_(t)_tsjerke’. Ik kom ze wekelijks tegen en zoals ik hierboven schreef, ik heb er met ze over gesproken.
Natuurlijk zijn er daarnaast ook sprekers die ‘yn_@_tsjerke’ (met een sjwa) zeggen en natuurlijk is dat in isolatie bekeken een ambigue constructie (‘yn ‘e’ of ‘yn it’), maar een analyse van de sjwa als deel van ‘it’ zou daar betekenen dat ’tsjerke’ in één keer helemaal van de-woord naar het-woord overgaat. Met alle contraevidentie van ‘de tsjerke’ zonder voorzetsel, maar ook van ‘yn ‘e grutte tsjerke’ kun je je afvragen of zo’n heranalyse wel de meest voor de hand liggende route is.
Visser & Hoekstra verklaren in hun ‘De- en it-wurden yn it Frysk’ (Us Wurk 1996, p. 55-78) het ontstaan van de bijzondere groep substantieven zoals ‘winter’ en ‘soad’ ook uit heranalyse van de dentaal. De route die zij aannemen is ‘fan de winter’ -> ‘fan d winter’ -> ‘fan t winter’. Die heranalyse vindt steeds plaats in contexten waarin er niets tussen lidwoord en substantief in kan staan. ‘Yn tsjerke’ is ook zo’n context waarin adjectieven onmogelijk zijn. Dat maakt dat de herinterpratie ervan als ‘yn_t_tsjerke’ plausibel is, zeker ook doordat ’tsjerke’ dan aansluit bij de al bestaande categorie van ‘winter’, ‘soad’ en zo.
Het is in het Fries al veel vaker gebeurd dat de-woorden zich eerst bij de ‘winter’-categorie aansloten en daarna helemaal overgingen op het onzijdig geslacht, althans volgens Visser & Hoekstra. Namen van lichaamsdelen als ‘it skouder’, ‘it kin’, ‘it wang’, ‘it boarst’, ‘it kût’ horen erbij, maar ook ‘it radio’, ‘it boat’, ‘it tún’ en ‘it muzyk’. Ook buiten het Fries zijn daar voorbeelden van te vinden, zoals bij het Vlaamse ‘het stad’. Ook dat maakt dat die route me plausibeler lijkt dat die via een ambigu ‘yn ‘e tsjerke’.
Stefan Norbruis zegt
– “Het is in het Fries al veel vaker gebeurd dat de-woorden zich eerst bij de ‘winter’-categorie aansloten en daarna helemaal overgingen op het onzijdig geslacht, althans volgens Visser & Hoekstra.”
Het artikel van Visser & Hoekstra is wat mij betreft plausibel. Maar zij gaan uit van een situatie waarin er een lidwoord bestaat dat fonetisch gereduceerd en vervolgens geherinterpreteerd wordt. Dat is nog wel wat anders dan een lidwoord uit het niets laten verschijnen.
– “Die sprekers zeggen wel degelijk ‘yn_(t)_tsjerke’. Ik kom ze wekelijks tegen en zoals ik hierboven schreef, ik heb er met ze over gesproken.”
Als iemand consequent “yntsjerke” zegt, zal dat onderliggend ook gewoon “yn tsjerke” zijn. Als dit door sommigen als gereduceerde uitspraak van “yn ’t tsjerke” opgevat wordt, zou dat inhouden dat onderliggend het lexeem “it” (“ət”) erbij gekomen is, en dan verwacht je dat de sjwa soms niet, maar ook soms wel gerealiseerd wordt, zoals je ook gewoon de volle vorm “fan it simmer” kunt zeggen, niet alleen “fan ’t simmer”. In niet-ambigue gevallen zoals “it simmer” is dat ook juist een bewijs voor de herinterpretatie. Maar in het geval van “yn ’t tsjerke” zou de ongereduceerde vorm die op heranalyse naar een onzijdig lidwoord zou moeten wijzen “ynətsjerke” luiden, en daarvoor bestaat natuurlijk een veel logischere verklaring: de verwachte vorm van het normale lidwoord (yn ‘e tsjerke). Een herinterpretatie van geen lidwoord naar wel een lidwoord op basis van de t- is dus een onnodige (en wat mij betreft ook onwaarschijnlijke) stap: het is beter om gewoon gelijk van “ynətsjerke”, d.w.z. “yn ‘e tsjerke” uitgaan. Des te meer omdat “(voorzetsel) ‘e tsjerke” in de voorbeelden steeds de meer voor de hand liggende interpretatie is, en in sommige zelfs de enige grammaticale (“Der waard altyd fergadere yn de konsistoarje fan it tsjerke of it gymnastyklokaal fan de skoalle” (= fan ‘e tsjerke), “Gelegenheid ta prostitusje efteryn it tsjerke” (= efteryn ‘e tsjerke)). Bij het hardop voorlezen van de citaten kan het niet anders dan dat de interpretatie met ‘e zich opdringt. “Yn tsjerke” heeft hier weinig mee te maken.
– “Maar bij ‘tsjerke’ is ze onwaarschijnlijk, omdat we daar als eerste en het vaakst het patroon ‘de tsjerke is moai’ en ‘yn ’t tsjerke’ bij dezelfde spreker tegenkomen.”
Hier lijkt me een scherper onderscheid tussen spraak en schrift noodzakelijk. Er is fonetisch geen verschil tussen “de tjerke is moai” + “yn ‘e tsjerke” zeggen en “de tsjerke is moai” + “yn it tsjerke” zeggen. Zo’n verschil kan alleen in schrift voorkomen. Niemand zal raar opkijken als er “de tsjerke is moai” + “yn it tsjerke” gezegd wordt, dat klinkt namelijk precies zoals “de tsjerke is moai” + “yn ‘e tsjerke” (“detsjerkeismoai” + “ynətsjerke”): de normale vormen. Dus dat verschil is niet te maken. Als mensen die “detsjerkeismoai” + “ynətsjerke” zeggen er soms op uitkomen om “de tsjerke is moai” en “yn it tsjerke” te schrijven, is dat wat mij betreft dus puur een spellingkwestie: spellingonzekerheid in geval van ambigue uitspraak.
– “een analyse van de sjwa als deel van ‘it’ zou daar betekenen dat ‘tsjerke’ in één keer helemaal van de-woord naar het-woord overgaat.”
Dat hoeft natuurlijk niet per se. Het is nog steeds “de simmer” naast “fan it simmer”, en “it hûs” naast “yn ‘e hûs”. Maar ik denk dat we het hierover in feite deels eens zijn: een volledige “sprachwirkliche” herinterpretatie kun je alleen zien in die paar gevallen waarin een volledige overgang naar het onzijdig plaatsgevonden heeft. Maar dat zijn gelijk ook de enige echt opmerkelijke gevallen. Alle andere zijn wat mij betreft vooral illusies van de spelling.
Henk Wolf zegt
Visser & Hoekstra noemen dan ook geen gevallen van woorden die met een t- beginnen. Maar die scheppen immers dezelfde ambigue fonologische context als de voorbeelden met een tot de dentaal gereduceerd ‘de’.
Sprekers geven zelf aan dat ze ‘de tsjerke is moai’ en daarnaast ‘yn ’t/it tsjerke’ zeggen – in een metatalig gesprekje. Dat is niet alleen spelling. Ze hebben zelf het idee dat ze na een voorzetsel een ander lidwoord gebruiken.
De eerste keer dat ik ‘it tsjerke’ tegenkwam, was in de geschreven zin ‘De brêgeman rûn tusken de kij troch werom nei it tsjerke.’ De studente die die zin schreef, gaf aan dat ze ‘de tsjerke is moai’ (of wat soorgelijks zou zeggen). In die zin is de gereduceerde vorm van ‘de’ uitgesloten, de reeks ‘nei ‘e’ komt niet of zo goed als niet voor. Wel is dat een context waarin ‘nei tsjerke’ heel plausibel is. De schrijfwijze ‘nei it tsjerke’ kan daar, voor zover ik nu kan overzien, alleen maar ontstaan zijn door een lidwoord ”t’ aan te nemen dat z’n oorsprong vindt in de begindentaal van ’tsjerke’.
De gevallen waarin het lidwoord helemaal wegblijft, zijn redelijk beperkt. Het lidwoord kan alleen wegblijven na bepaalde voorzetsels, alleen als er geen adjectieven in de NP staan en alleen als bekend wordt verondersteld dat de luisteraar weet over welke kerk er wordt gesproken. Waarom zou een spreker in de reeks _yn@tsjerke_ aannemen dat er ‘yn it tsjerke’ wordt gezegd, terwijl hij in ‘yn@gruttetsjerke’ aanneemt dat dat ‘yn ‘e grutte tsjerke’ is? Net als in ‘yn@tsjerkefanBlije’, waar ook alleen ”e’ plausibel is? Wat zou triggeren dat hij per context een ander bepaald lidwoord aanneemt? En waarom zou dat specifiek bij ‘yn@tsjerke’ gebeuren en niet bij ‘op@trein’ of ‘fan@tafel’?
Dat sprekers een heranalyse toepassen op de reeks ‘yntsjerke’ is veel plausibeler. ‘Yn tsjerke’ is al een anomalie door het ontbreken van het lidwoord. Het is onmogelijk om daarin een vorm ”e’ aan te nemen, maar de interpretatie van een vorm ”t’ staat wel open. Die herinterpretatie in die context zou maken dat ’tsjerke’ zich aansluit bij de ‘winter’-categorie en bovendien bij het Nederlandse gebruik.
Stefan Norbruis zegt
– “Visser & Hoekstra noemen dan ook geen gevallen van woorden die met een t- beginnen. Maar die scheppen immers dezelfde ambigue fonologische context als de voorbeelden met een tot de dentaal gereduceerd ‘de’.”
Sterker nog: bij eenzelfde ontwikkeling zou het lidwoord in deze gevallen helemaal verdwijnen. Daarom verwacht je voor t- eerder gebruik van de reductievorm ‘e, waarmee destijds al competitie bestond (ook door Visser & Hoekstra: 66 genoemd) en die nu alleen productief is.
– “Sprekers geven zelf aan dat ze ‘de tsjerke is moai’ en daarnaast ‘yn ‘t/it tsjerke’ zeggen – in een metatalig gesprekje. Dat is niet alleen spelling. Ze hebben zelf het idee dat ze na een voorzetsel een ander lidwoord gebruiken.”
Oké, in die gevallen kun je dus ook vaststellen dat het om een echte heranalyse gaat. De vraag is dan nog steeds of je daarvoor “(voorzetsel) tsjerke” of “(voorzetsel) ‘e tsjerke” als uitgangspunt neemt.
– “De eerste keer dat ik ‘it tsjerke’ tegenkwam, was in de geschreven zin ‘De brêgeman rûn tusken de kij troch werom nei it tsjerke.’ … In die zin is de gereduceerde vorm van ‘de’ uitgesloten, de reeks ‘nei ‘e’ komt niet of zo goed als niet voor.”
Dat is overdreven. “Nei ‘e” bestaat wel degelijk, en is hier een mogelijke interpretatie. Veel beter mogelijk dan bijvoorbeeld “fan tsjerke” in “yn de konsistoarje fan it tsjerke” en vergelijkbare lidwoordloze interpretaties van de andere voorbeelden die ik gegeven heb en hieronder geef.
– “Waarom zou een spreker in de reeks _yn@tsjerke_ aannemen dat er ‘yn it tsjerke’ wordt gezegd, terwijl hij in ‘yn@gruttetsjerke’ aanneemt dat dat ‘yn ‘e grutte tsjerke’ is? Net als in ‘yn@tsjerkefanBlije’, waar ook alleen ”e’ plausibel is? Wat zou triggeren dat hij per context een ander bepaald lidwoord aanneemt?”
Dat lijkt me duidelijk: in “yn ‘e grutte tsjerke” is het lidwoord niet ambigu, want niet gevolgd door een t-.
Ik ben blij dat je ‘yn@tsjerkefanBlije’ geïnterpreteerd als “yn it tsjerke fan Blije” als tegenbewijs zou zien: ook zulke constructies vind je namelijk veelvuldig. Bijvoorbeeld:
“Freed is de routsjinst om 14.00 yn it tsjerke fan Hidaard”
“Jongerein fan it tsjerke fan Eastermar hâlden in ‘nacht zonder dak’”
“Karel de Grutte leit begroeven yn it tsjerke fan Aken”
“Dizze kapel hearde by it tsjerke fan Aldeboarn”
“yn it Tsjerke fan datselde doarp foar de ekstra repetysje”
“Skilderijen, foto’s en skriuwwurk fan … binne útstalt yn it tsjerke fan Blessum.”
“… rydt mei it Buske fan de baas troch it tsjerke fan Wier”
“in optreden te dwaan yn it tsjerke fan Friens”
Ik zou nog even door kunnen gaan.
– “En waarom zou dat specifiek bij ‘yn@tsjerke’ gebeuren en niet bij ‘op@trein’ of ‘fan@tafel’?”
Het gebeurt dus ook bij andere woorden. Ik gaf al voorbeelden van tiid en tún (als de-woord). Het gebeurt natuurlijk vooral bij woorden die voornamelijk na een voorzetsel voorkomen, omdat daar de ambiguïteit het frequentst is.
Henk Wolf zegt
Wat Visser & Hoekstra betreft: het lidwoord kán verdwijnen, dat is deel van de ambiguïteit. Zij gaan er ook van uit dat in die ambigue situaties het lidwoord in het verleden soms verdwenen is. Zo verklaren ze zelfs het ontstaan van constructies als ‘yn tsjerke’. Maar dat is historisch. In onze tijd is die ambiguïteit er ook.
Het is niet overdreven om te zeggen dat ‘nei ‘e’ zelden of nooit voorkomt. Mijn taalgevoel verzet zich ertegen, de grammatica van Popkema zegt dat het niet kan, Taalportaal zegt dat ”e’ in de regel alleen na non-continuanten voorkomt en als je googelt op “nei ‘e”, vind je geen enkel voorkomen. Dat allemaal maakt dat ‘nei_@_tsjerke’ een hoogst onwaarschijnlijke bron van ambiguïteit is.
‘Fan tsjerke’ en ‘nei tsjerke’ kom je juist wel veel tegen. Dat is daarmee een plausibeler oorsprong van ambiguïteit om een lidwoord ‘it’/”t’ uit af te leiden. Een paar internetvoorbeelden:
– Fierder lizze yn it gangpaad fan tsjerke, achter de stien fan Douwe en Elisabeth en de stien fan healbroer Keimpe en healsuster Doutje, noch de folgjende stiennen
– en wat is’t dan handich dat it front fan tsjerke wyt is.
– t Praat gie oer de bou fan tsjerke, jild foar stiennen by de rûs.
– ’t Wie op in snein-to-moarn, wylst syn mem nei tsjerke ta wie.
Je schrijft: “Ik ben blij dat je ‘yn@tsjerkefanBlije’ geïnterpreteerd als “yn it tsjerke fan Blije” als tegenbewijs zou zien: ook zulke constructies vind je namelijk veelvuldig.”
Dat is niet mijn standpunt. Mijn standpunt is ‘yn@tsjerkefanBlije’ geen bron van ambiguïteit is voor sprekers die ‘de tsjerke is moai’ zeggen. Sprekers die (door heranalyse of hoe dan ook maar) ’tsjerke’ als het-woord beschouwen, zullen dat overal doen, ook in de zinnen die jij noemt. Ik heb de zinnen die je noemt opgezocht:
– in de tekst van ‘yn it tsjerke fan Eastermar’ komt ’tsjerke’ zes keer voor, consequent als het-woord. Wel steeds na een voorzetsel, dus dat zegt nog niet alles.
– de teksten met ‘yn it tsjerke fan Aken’ en ‘yn it tsjerke fan Aldeboarn’ komen van Wikipedia. Daar schrijven verschillende mensen aan mee, dus die durf ik niet te gebruiken.
– in de teksten met ‘yn it tsjerke fan Hidaard/Blessum/Wier/Friens’ komt ’tsjerke’ verder niet voor.
‘It tsjerke’ komt verder te weinig op internet voor om er betrouwbare uitspraken over te doen, maar mochten er teksten opduiken waarin ‘de tsjerke is X’ naast ‘yn it tsjerke fan Y’ voorkomt, dan zou dat je verhaal steunen. Zou je echter ‘nei it tsjerke fan Y’ in zo’n context tegenkomen, dan zou dat weer een raadsel opleveren.
Je schrijft: “Dat lijkt me duidelijk: in “yn ‘e grutte tsjerke” is het lidwoord niet ambigu, want niet gevolgd door een t-.”
Maar lidwoorden worden niet zomaar in elke context opnieuw afgeleid. Sprekers postuleren doorgaans één woordgeslacht en er is heel veel evidentie voor ‘de tsjerke’, waardoor de fonologische ambiguïteit van de reeks ‘yn@tsjerke’ normaal tot een analyse ‘yn ‘e tsjerke’ zou leiden. De enige oorzaak van een analyse als ‘yn it tsjerke’ zou kunnen zijn dat ’tsjerke’ bijna nooit zonder voorzetsel of met een adjectief zou voorkomen.
De enige reeks waarin een heranalyse wel voor de hand ligt, is die van ‘yntsjerke’, waarin de aanname van een aanwezig lidwoord ‘de’ of ”e’ fonologisch uitgesloten is. Die reeks is zodanig gek dat een spreker er alle kanten mee uit kan. Eén aannemelijke analyse is dat ’tsjerke’ zich net zo gedraagt als de bestaande categorie van ‘winter’: normaal de-woord, maar na een voorzetsel (in bepaalde contexten) met ”t’ gebruikt.
Welke reden zou een spreker volgens jou hebben, los van de uiteraard bestaande fonologische ambiguïteit, om ‘yn@tsjerke’ niet als ‘yn ‘e tsjerke’ op te vatten?
Anton zegt
De gelegenheid tot reïnterpretatie van ’tsjerke’ is mijns inziens aanwezig en versterkt sinds het boek van Geert Mak uitkwam, men weet wel, dat boek over Jorwerd.