De afgelopen periode is er op Neerlandistiek een discussie gevoerd over de mogelijke herkomst van de Germaanse term blinn auga in een middeleeuwse Ierse woordenlijst. De drie belangrijkste discussianten geven vandaag ieder een slotwoord. Tot er nieuwe gegevens opduiken beschouwen we de discussie hiermee als gesloten.
Door Peter Alexander Kerkhof
De vroegste taalgeschiedenis van het Nederlands is een onderzoeksgebied vol van vraagtekens en hypothetische scenario’s. Interessant genoeg is geen enkele ‘Oudnederlandse’ tekst gevrijwaard van de verdenking dat het misschien toch om iets anders dan Oudnederlands gaat. De Frankische glossen in de Salische Wet (ca. 500 nChr.), de Utrechtse doopgelofte (ca. 780 nChr.), Williram’s commentaar op het Hooglied (ca. 1075), het “hebban olla vogala” gedichtje (ca. 1100 nChr.); al deze teksten hebben op enig moment een andere taalkundige duiding dan “Oudnederlands” gekregen, wat meermaals interessante discussies opleverde over meertaligheid en problematische tekstoverleveringen. Een dergelijke discussie heeft zich afgelopen weken ook voltrokken over het al dan niet Oudnederlands zijn van de vroegmiddeleeuwse <blinn auga> aantekening.
In het geval van de Germaanse <blinn auga> aantekening in een Middeleeuws-Ierse tekst, is de suggestie dat het om een Oudfrankische bijnaam zou kunnen gaan (cf. Herren 2013) aanvankelijk onopgemerkt gebleven. Ik heb daar verandering in willen brengen en heb betoogd dat deze interpretatie taalkundig verdedigd kan worden. Vervolgens heb ik de <blinn auga> aantekening in verband gebracht met het zevende-eeuwse Frankisch dat door de Frankische bovenlaag in Merovingisch Gallië gesproken werd. Maar zoals Peter Schrijver en Gertjan Postma terecht opmerkten, is de tekstoverlevering in het geval van de <blinn auga> aantekening niet onproblematisch. De Ierse tekst, waarin het woord te vinden is, bevat meerdere lagen, waarvan alleen de oudste laag een Oudnederlandse interpretatie ondersteunt. Als we de aantekening aan de jongere laag toeschrijven, moeten we eerder aan een Oudnoorse oorsprong voor <blinn auga> denken.
Ik heb daarom in mijn vorige stuk verduidelijkt dat wat mij betreft beide scenario’s denkbaar zijn. Het Oudnoorse scenario heeft het voordeel dat het om de jongere laag van de Ierse tekst zou gaan, een wetenschappelijke positie die van nature minder controversieel is. Daar staat tegenover dat de Oudnederlandse interpretatie taalkundig en tekstueel goede concurrentie kan bieden. Waar het uiteindelijk op neerkomt is dat we in dit soort gevallen een afweging moeten maken van welk scenario waarschijnlijker is.
Peter Schrijver maakt in zijn laatste stuk nogmaals deze balans op en betoogt dat de kaarten voor een Oudnoorse interpretatie beter zijn dan een Oudnederlandse interpretatie. Schrijver wijst op enkele Oudnoorse bijnamen (bv. Þorkell Krókauga en Ásbjorn Krókauga) die parallel gevormd zijn aan de <blinn auga> aantekening. Deze woordvorming noemde ik in mijn eerdere stuk taalkundig mogelijk, maar niet onproblematisch. In mijn eerdere artikel verkoos ik het scenario dat het Germaanse woord en de Ierse vertaling parallel gevormde adjectieven zijn. De andere middeleeuws-Noorse bijnamen op -auga laten echter zien dat de woordvorming Blind + Oog (= blindauga) voor bijnamen in het Oudnoors weldegelijk mogelijk was, daarmee mijn formele bezwaar ter zijde schuivend.
Betekent dit dat de gehele Oudnederlandse interpretatie van tafel kan worden geveegd? Wat mij betreft niet. Een Oudnederlandse interpretatie past taalkundig en tekstueel en bovendien zullen we nooit zeker weten hoe oud de aantekening precies is. Zoals iedereen weet die bekend is met dergelijke kwesties, gaat het hier altijd om de mate van waarschijnlijkheid binnen de bekende historische en filologische kaders. In de artikelen van Gertjan Postma en Peter Schrijver zijn daarom deze kaders terecht verder uitgediept. Nu we de discussie afsluiten, mogen we het volgende concluderen: Herren’s suggestie dat we in een Ierse tekst een zevende-eeuwse Frank met de bijnaam Blindoog tegenkomen, is zeker niet ontkracht, maar wel een stukje onwaarschijnlijker geworden. Wat we over houden is een vroegmiddeleeuwse Germaanse bijnaam in een Ierse woordenlijst, een bijnaam die zowel naar een Merovingische monnik kan verwijzen als ook naar een vrijbuitende Viking. Het Merovingische scenario is voor de Neerlandistiek het meest interessant, maar het Viking-scenario staat er op het moment iets beter voor.
Rob Alberts zegt
De landsgrenzen lagen vroeger anders. Hoe de taalgrenzen waren blijft het onderwerp van onderzoek.
Ik blijf dit onderwerp volgen.
Vriendelijke groet,