Door Marti Roos
Lucia. My dunckt ’t waer best wy hier wat raetseltjens vertelden.
Amaril. Dit is viesvaesery en mach by ons niet gelden.
Zo discussiëren de herderinnen in De Conincks toneelstuk Herdersche ongestadicheyt (1638). Raadsels beschouwt Amaril als nutteloos tijdverdrijf – wat hen niet weerhoudt vervolgens blindemannetje te spelen. Jammer, want nu komen we niet te weten wat voor raadsels ze elkaar hadden kunnen opgeven. Daarvoor moeten we omzien naar andere teksten.
Het aantal overgeleverde Nederlandse raadselboeken uit de vroegmoderne tijd is niet heel groot. Het oudst bekende is het anonieme Een Niev Clucht Boecxken uit het midden van de 16e eeuw, dat allerlei soorten raadsels van diverse herkomst bevat. Raadsels vonden ook toepassing in belerende of stichtelijke context, zoals bij schoolmeester Jacob van der Mersch, wiens Raedtsel-boeck uit 1593 in de daaropvolgende eeuw wel zeven keer werd herdrukt als T’groote Raedtsel-Boeck. In de 17e-eeuwse literatuur worden raadsels ook een dichterlijk genre: de dichters Roemer Visscher (1614) en Jan van der Veen (1653) schreven gedichten rondom raadselmotieven.
Dergelijke gedichten behoorden ook tot het vermaak op bruiloften: Jonker noemt er enkele in zijn Vrolyke Bruidlofsgast. Uit het handschrift van Samuel van Huls, die in de 17e eeuw een verzameling van grappen en spreuken voor zichzelf aanlegde, blijkt dat hij bekend was met een aantal van deze oudere raadsels, en dat er mondeling ook minder galante raadsels in omloop waren. Rond 1700 duiken raadsels op in onder andere enkele Gentse almanakken, als strooiwerk in de sectie met voorspellingen.
Drie raadselboekjes uit de 18e eeuw
Uit de 18e eeuw zijn er drie raadselboekjes bekend die allemaal nieuw raadselboek in de titel voeren. Het zijn kleine en eenvoudig uitgegeven boekjes, bedoeld als consumptieliteratuur: ze werden gebruikt, stukgelezen en weggegooid, waardoor er maar weinig van bewaard zijn gebleven.
Van deze drie boekjes noemt alleen Een Nieuw Raadsel-boekjen, verschenen in 1759 bij Jan de Lange te Deventer, jaartal, drukker en plaats. Het boekje telt 16 pagina’s en bevat 97 raadsels en een gedichtje. Het enig bekende exemplaar wordt bewaard in de Athenaeumbibliotheek te Deventer.
Ook van het tweede boekje, met de titel Een Nieuw Raadsel-Boek, is maar één exemplaar bekend, dat wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Het bestaat uit één katern van 16 pagina’s van klein formaat, en telt maar 48 raadsels. Dergelijke miniboekjes konden los worden gecolporteerd of ingebonden bij almanakken: het kalendergedeelte en de praktische informatie over markten en dienstregelingen werd dan gevolgd door afzonderlijke katernen met leerzame of verstrooiende lectuur. Meestal werd op deze katernen geen jaartal, drukker of plaats vermeld maar een fictieve aanduiding of opdracht aan de lezer, zoals hier: ‘Gedrukt voor de Liefhebbers’. De inhoud van dit bijwerk was doorgaans niet origineel maar afkomstig uit eerder gepubliceerde werken.
Het andere boekje met dezelfde titel en opdracht, waarvan het enig bekende exemplaar wordt bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, is ook zo’n miniboekje maar dit telt niet één maar twee katernen; 32 pagina’s dus, méér dan gewoonlijk voor de drukwerkjes die men gebruikte om almanakken op te vrolijken.
Hierdoor is er voldoende plaats om de hele verzameling raadsels op te nemen die ook in Een Nieuw Raadsel-boekjen staat, alleen het gedichtje is weggelaten. Er blijft zelfs ruimte over voor negen extra raadsels. Acht hiervan zijn afkomstig uit de Verzameling van uitgelezene raadzelen, een ongedateerde, maar vermoedelijk laat-18e-eeuwse verzameling langere raadselgedichten; het enig bekende exemplaar is in de British Library.
De raadsels in de drie boekjes blijken qua bewoording en volgorde overeen te komen, maar elk boekje heeft ook eigen corrupties en correcties: het moet wel om herdrukken van een ouder werk gaan. In ieder geval heeft een groot deel van de raadsels uit de drie boekjes een lange geschiedenis. Zo zijn er van de 97 raadsels van Een Nieuw Raadsel-boekjen 65 nagenoeg letterlijk overgenomen uit het 16e-eeuwse Een Niev Clucht Boecxken, en zes raadsels zijn, enigszins ingekort, ontleend aan de raadselgedichten uit Roemer Visschers bundel Brabbeling, verschenen in 1614. De overige raadsels zijn van onbekende herkomst. Een aantal hiervan heeft een gelijke formele structuur van drie rijmende regels, en is mogelijk dus afkomstig uit eenzelfde bron.
Soorten raadsels
De meeste raadsels uit de drie boekjes zijn raadsels in eigenlijke zin, waarin een op verhullende wijze omschreven object geraden moet worden, zoals het bekende, poëtische raadsel:
Raad.
Het vloog een vogel vederloos,
op eenen boom bladerloos,
doen quam de vrouw mondeloos,
en at den vogel vederloos?
Antw. De Snee viel op eenen boom zonder bladeren, en de Zonne verteerde hem.
of:
Raad. Vier been nam een been, doe nam twee been drie been, ende wierp na vier been, dat hy liet leggen een been?
Antw. Een Hond nam een Schaapsvoet, ende de Kok wierp dien met een drie voet-stoel, dat hy een been liet leggen.
De raadsels die zijn overgenomen van Roemer Visschers raadselgedichten zijn wat langer en bloemrijker. Er blijken in de drie 18e-eeuwse raadselboekjes wel allerlei fouten in de gedichten te zijn geslopen.
Raad.
By dag ben ik meest bol en zagt,
De meeste verdrukkinge lijd ik by nagt,
Twee gelieven ploegen op my een vreugt (oorspronkelijk: om vrucht)
Luyaards gezelschap houd my in groter waerden,
Mijn vel is van ’t meest lydende gewas ter aerden;
Mijn ingewand heeft vleesch gedragen bij de lucht?
Antw. Een Bedde.
In sommige gedichten zijn ook traditionele raadselmotieven verwerkt: ’t Meest lydende gewas ter aerden verwijst naar het internationaal bekende vlasraadsel dat tot thema heeft de bewerkingen die het vlas moet ondergaan (lijden) voordat het linnen is, en Mijn Ingewand heeft vleesch gedragen bij de lucht omschrijft de vogelveren die het dekbed vullen.
Een aantal raadsels is afkomstig uit de kloostertraditie, waar al vroeg teksten in de vorm van vraag en antwoord circuleerden om godsdienstige kennis over te brengen (vergelijkbaar met catechese).
Raad. Welk mensche heeft het vierde deel van de Wereld gedood?
Antw. Cain, hy versloeg zynen broeder Abel, daar en leefde niemand dan zy twee en haar Ouders.
Raad. Een Jonkvrouw had een Man eer zy een dag oud was,
zy baarde een Zoon eer zy twee jaar oud was?
Antw. Eva.
Afgezien van bijbelse thema’s kwamen ook meer wijsgerige vragen aan de orde:
Raad. Wat voegt een mensch alderbest?
Antw. Dat hy reden gebruikt, en discreet is.
of de volgende triade:
Raad. Welk zijn de schandelijkste in de wereld?
Antw. Een stout bedelaar, een rijk leugenaar, en een ouden Hoere-jager.
De boekjes bevatten verder een groot aantal schertsvragen, waarbij de respondent op het verkeerde been wordt gezet en de vragensteller zelf het onvermoede (soms flauwe) antwoord geeft.
Raad. Waar vergaderen haar de Meelzakken?
Antw. By de Band.Raad. Welk handwerk aldermeest steelt?
Antw. De Lepelmakers, Ketelaars en Pannemakers, ende al die ergens steelen aan maken.Raad. Welk de langste dagen in ’t Jaar zijn?
Antw. Die de kortste nachten hebben.
Er is maar één letterraadsel aangetroffen:
Raad.
Met zo veel Letters als mijn naam kan bestaan,
Zo veel voeten heb ik, ende en kan niet gaan;
En mijnen naam en verscheelt niet van Bot:
Waar mijn eerste Letter een S. zo dogte ik niet een kruys:
Want gy zoud my alle gaar aanzien voor Zot?
Antw. Een Pot.
Er is eveneens een handvol minneraadsels voorhanden, waarin het wezen van de liefde en erotische dilemma’s aan de orde worden gesteld. Deze gaan terug op een vaak gedrukte 15e-eeuwse Franse verzameling, Demandes d’Amours.
Raad. In wat maand zijn de Amoureuskens alderziekste van liefde?
Antw. Als men de Bloemkens plukt in de Mey-maand, want dan is de geneuglijkste tijd des Jaars.
Enige bijzondere raadsels
Verder valt op dat er weinig raadsels zijn opgenomen die raken aan taboegebieden (seksualiteit en scatologie), die bij uitstek verhullend worden omschreven. In het kleinste Een Nieuw Raadsel-Boek ontbreken zelfs twee raadsels die wel aanwezig zijn in de beide andere boekjes, ook al is het antwoord van het scatologische raadsel eufemistisch verwoord.
Raad. Het is heden, ende nimmermeer?
Antw. Een maagd die haar maagdom verliest, zy en krijgt die nimmermeer weer.
Bedenkt dit gy meyskens.Raad.
Het leid agter den Haag,
’t Heeft Kop nog Kraag,
Vleesch nog Vel,
Nogtans ontvliegt zijn aassem wel?
Antw. Gegeten Brood.
Het als dubbelzinnig te interpreteren raadsel over de speld was misschien niet als zodanig bedoeld of herkend: dit ontbreekt in ieder geval niet in het kleinste Een Nieuw Raadsel-Boek.
Raad.
Mijn hoofd is dikker als mijn lijf,
Men heeft my lief als ik ben stijf;
Mijn lijf is glad, mijn steert steekt door de kleeren:
Dies mogen my de vrouwen qualijk ontbeeren?
Antw. Een Spelle.
Een ander raadsel, dat alleen in de beide grotere boekjes staat, heeft een gewaagder antwoord gekregen, in plaats van het vrouwonvriendelijke ‘Die rijcke die terstont steruen’ uit Een Niev Clucht Boecxken:
Raad. Wat Mans Vrouwen zijn de alderprofytelijkste?
Antw. Een Kosters Vrouw, die luyd twee klokken met een zeel.
Een Kleermakers vrouw die zet twee knopen aan met een steel.
Een Barbiers Vrouw die net twee baarden met een bekken.
Een Vleeschhouwers Vrouw die hangt vier quartieren aan een Nagel:
ende een Procureur, die schrijft twee brieven met een Pen.
Eén van de raadsels, die eigenlijk een zegswijze betreft, heeft een toevoeging in de beide edities van Een Nieuw Raadsel-boek die specifiek verwijst naar de marskramer, en niet voorhanden is in Een Nieuw Raadsel-boekjen:
Raad. Wat verbetert alle ding?
Antw. De Boter, maar in de Kramers mars niet.
Het laatste raadsel in het Leidse exemplaar van Een Nieuw Raadsel-Boek, dat het jongste boekje is, lijkt uit de volksmond te zijn opgetekend. Het heeft als bijzonderheid dat er een symbolische beloning in het vooruitzicht wordt gesteld als het raadsel wordt geraden.
Raad.
Tusschen hier en Romen,
staan zeven hooge boomen,
’t Is geen Ipen nog geen Essen,
gy zult het niet raden al waart gy met u zessen;
Kunt gy het raden
ik zal u een Hoentje braden,
Kunt gy het denken
ik zal u een kanne Bier schenken?
Antw. De Zeven-ster.
Twee eeuwen eerder: Een nyeu cluft-boecxken
Van Een Niev Clucht Boecxken, waaraan de 18e-eeuwse raadselboekjes de meeste raadsels hebben ontleend, was tot voor kort maar één enkel exemplaar bekend, dat is gedrukt in Antwerpen bij Pauwels Stroobant, die werkzaam was aan het einde van de 16e eeuw. Willy Braekman bezorgde in 1985 een editie van dit boekje. Op grond van de approbatie van 2 december 1548 te Brussel vermoedde hij al dat dit exemplaar feitelijk een herdruk betrof.
Er blijkt echter nog een exemplaar van dit raadselboek te zijn overgeleverd, met de titel Een nyeu cluft-boecxken, dat wordt bewaard in de stadsbibliotheek van Braunschweig (Ministerial M 1279). Het is gedrukt door Jan Mathijszoon aan de Hoygraft in Leiden, die hier zijn bedrijf had tussen 1556 en 1558. Het raadselboek was dus ook al vroeg in de noordelijke Nederlanden bekend. In dit boekje staan geen jaartal en plaats vermeld in de approbatie. Op de titelpagina staat een handgeschreven jaartal dat mogelijk is te lezen als 1576, misschien de datum van verwerving.
Op het voorblad van het boekje staat ook een handgeschreven tekst van de eigenaar, een zekere Mathias uit Osnabrück; zijn achternaam is mogelijk te lezen als Völkle, een naam die in Noord-Duitsland voorkomt. In een mengeling van Nederduits en Latijn geeft hij aan dat het vinden en niet teruggeven van een zaak als het ware diefstal is. Met andere woorden: bezorg mijn boekje terug als je het ergens vindt!
Het Clucht boecxken/Cluft-boecxken heeft op zijn beurt iets minder dan de helft van zijn raadsels ontleend aan het Duitstalige Straßburger Rätselbuch, waarvan de eerste druk rond 1510 verscheen, en dat vele herdrukken en bewerkingen heeft gekend. Van de hand van Heike Bismark verscheen in 2007 een zeer fraaie studie over het genre van het raadselboek in Duitsland en de positie van het Straßburger Rätselbuch in het bijzonder.
Zij toont ook aan dat het Clucht boecxken zijn materiaal heeft geput uit een versie van het Straßburger Rätselbuch van na 1540. Hierin staan verschillende raadsels uit het Clucht Boecxken waarvoor Willy Braekman geen bron wist, wel opgenomen. Het oudere Cluft-boecxken kan mogelijk ook een aantal passages in het Clucht Boecxken oplossen waarvan Willy Braekman had opgemerkt dat deze onduidelijk of corrupt zijn.
Tot slot nog enkele raadsels uit Een nyeu cluft-boecxken:
Raet. Wat heeft des morghens vier voeten des middaechs twe, des nachts drie.
Ant. De mensche cruypt in sijn ioncheyt op handen ende voeten, int middel sijn leeuens gaet hi recht in sijn ouderdom gaet hy met eenen stock, dat zijn met drye voeten.Raet. Wat gaet daer int houdt bijten, ende weder wt schijten.
Ant. Een spijkelboor.Raet. Wat hout isser alder meest in een groot bosch.
Ant. Groen ende dorre, crom ende recht.Raet. Welck ist ghetrouste dier.
Ant. Een luyse, si laet haer seluen met haren meester aen der ghalghen hanghen.Raet. Hoe diep ist hoochste vander zee tot inden gront.
Ant. Mer eenen steenwerp.
Dit laatste raadsel is trouwens ook bekend uit een Franse, 15e-eeuwse raadselverzameling, Demandes Joyeuses.
Dat deze 16e-eeuwse raadsels nog werden uitgegeven in de 18e eeuw geeft aan dat ze toch wel populair waren, ook al zijn ze niet vaak in gedrukte vorm bewaard gebleven. In ieder geval kende Samuel van Huls verschillende ervan. Ook noemt hij in zijn handschrift al enkele raadsels die in de 18e-eeuwse boekjes zijn gedrukt, maar waarvan verder geen bron bekend is. Een klein aantal raadsels uit het Clucht boecxken/Cluft-boecxken verscheen rond 1700 in aangepaste vorm ook in enkele Gentse almanakken.
Met dank aan Ton Harmsen en Paula Koning voor de transcriptie van het handschrift van Mathias Volkle uit Osnabrück, en aan mevrouw Berg van de Stadtbibliothek Braunschweig voor de informatie over het Cluft-boecxken en het ter beschikking stellen van de afbeeldingen.
De tekst van de drie 18e-eeuwse raadselboekjes uit Deventer, Den Haag en Leiden is uitgegeven op de site van de Opleiding Nederlands in Leiden; daar is ook en document met literatuuropgave en details omtrent de bronnen.
Anton zegt
Ik begrijp nu de mop van de twee homo’s die naar Parijs gingen.
Het zou nog wel eens aardig zijn als iemand de parallellen trok met de zouteloze moppenboeken uit die tijd, en de tientallen (allerflauwste) puntdichten van C. Huyghens en veel kindermoppen uit deze en de vorige eeuw.
Niet minder aardig is de vraag wie de eerste echte humorist of satiricus genoemd mag worden. Misschien de cynische filosofen wel, of anders Lucianus. In Nederland zie ik de schrijver van De Vroolyke Tuchtheer als een titelkandidaat.
Anton zegt
Erasmus niet vergeten. Die speelde met alles, draaide het om en liet iedereen versteld staan.