Door Henk Wolf
Ruim een jaar geleden schreef Marc van Oostendorp een stukje over het -s‘je achter veel in woordgroepen als ‘veels te interessant’. Hij ging in op twee vragen waar taalkundigen al een hele tijd over nadenken: waar komt het -s‘je vandaan en hoe zit een constructie als ‘veels te interessant’ in het hoofd van moderne sprekers? Misschien kan ik met wat Noord-Nederlandse streektaalgegevens een klein beetje aan de beantwoording van die twee vragen bijdragen.
De bijwoordelijke -s
Om met de afkomst te beginnen: hoogstwaarschijnlijk is de -s begonnen als een naamvalsuitgang. Marc verwijst naar een stuk van H. Kern uit 1860 waarin die verklaring wordt gegeven. Kern schrijft dat woorden zoals veel, die een afstand uitdrukken, in de middeleeuwen in de tweede naamval stonden.
Nou is die oude naamvals-s in verschillende Nederlandse streektalen een ander leven gaan leiden. Hij werd namelijk een soort bijwoordmarkeerder. Allerlei bijwoorden konden zo’n -s aan het einde krijgen. In het Standaardnederlands zien we in het paar onverwacht – onverwachts nog de mogelijkheid om een bijwoord met een -s te markeren en er zijn vast wel meer voorbeelden, maar de meeste bijwoord-s‘jes hebben de standaardtaalvorming niet overleefd. In de streektalen zijn er echter nog een boel van over.
Douwe Tamminga (1973) beschrijft in het stukje ‘Is doch(s) by ús ek in bynwurd?’ in het boek Op ‘e Taelhelling een aantal Friese gevallen, maar er zijn er veel meer. Een paar voorbeelden: ’toch’ in het Fries kan doch zijn, maar ook dochs. En ‘vaak’ is faak of faaks. ‘Evenwel’ is lykwol of lykwols. ‘Zometeen’ is daalk of daalks. ‘Eigenlijk’ is einlik of einliks. ‘Gewoonlijk’ is gewoanlik of gewoanliks. En zo zijn er nog wel meer voorbeelden. Een paar van die bijwoorden met -s hebben zelfs nieuwe betekenissen ontwikkeld. Zo betekent faaks niet alleen ‘vaak’, maar ook ‘misschien’.
Kornelis ter Laan (1953) heeft in z’n Proeve van een Groninger spraakkunst zelfs een apart hoofdstukje ‘De bijwoordelijke s’. Hij noemt daarin onder andere eerlieks (‘eerlijk’), lopens (‘lopend’) en verledens (‘onlangs’) als Groningse bijwoorden waaraan een extra -s is geplakt. Ook ‘veuls te swoar’ komt in het hoofdstukje voor.
Het is heel waarschijnlijk dat de -s in het Nederlandse veels ook is blijven bestaan als bijwoordmarkeerder, lang nadat naamvalsuitgangen op bijwoorden waren verdwenen.
Eén woord of twee woorden?
Over hoe ‘veels te interessant’ nu in het hoofd van sprekers zit, kan het Fries mogelijk ook wat verraden. Marc verwijst naar de onlinegrammatica Taalportaal, waar veels en te als aparte woorden worden beschouwd, maar het zou ook best kunnen dat veelste één woord is.
Waarom zou dat kunnen? Wel, in het Fries wordt in de constructie ‘veel(s) te’ niet het woord voor ‘veel’ gebruikt, maar het woord voor ‘ver’: fier. Nou heeft het Fries een hele interessante eigenschap: breking. Wat versimpeld gezegd is breking een klankverandering die vooral optreedt als woorden langer worden gemaakt. Zo klinkt het meervoud van jier (‘jaar’) als jirren. En ‘verte’ klinkt niet als fierte, maar als fjitte.
In het Fries schrijf je de vertaling van ‘veels te interessant’ als ‘fierste nijsgjirrich’, maar je zegt ‘fjiste nijsgjirrich’. Er is dus klankverandering opgetreden in fier. Dat is natuurlijk geen keihard bewijs, maar het is er wel een aanwijzing voor dat fiers en te samen één woord fierste zijn gaan vormen. Dat de combinatie als één woord wordt ervaren, is ook te zien op Taalweb, de Friese tegenhanger van het Groene Boekje. Daar wordt fierste als één trefwoord opgenomen, zonder spatie.
Als fierste in het Fries als één woord wordt ervaren, dan is er natuurlijk reden om eens te kijken of het zeer vergelijkbare ‘veels te’ in het nauw verwante Nederlands niet ook één woord zou kunnen zijn. Eén extra aanwijzing daarvoor zou kunnen zijn dat je wel ‘veel en veel te mooi’ kunt zeggen, maar dat ‘veels en veels te mooi’ toch wat gek klinkt.
Jan Stroop zegt
Zou ’t niet door die erop volgende t kunnen komen? Vgl “als te mooi” en ook “om ste beurt” (met assimilatie d >t )