Door Marc van Oostendorp
De leer van de woordsoorten is een puzzel waar de mensheid al eeuwen mee bezig is, en waar nog steeds niet alle stukjes passen. Ja, de meeste talen hebben werkwoorden en zelfstandig naamwoorden. Veel talen hebben ook nog bijvoeglijk naamwoorden en voorzetsels. Maar verder? En hoe weten we eigenlijk dat pakweg le en la in het Frans tot dezelfde woordsoort behoren als de en het in het Nederlands, gegeven dat we ze niet op precies dezelfde manier gebruiken.
In een gloednieuw artikel in Language Sciences behandelen Johan van der Auwera en Kalyanamalini Sahoo woorden zoals zulk en zo’n in het Nederlands, such in het Engels en tel in het Frans. Ze stellen een nieuwe classificatie voor: die van de demonstratieve similatieven.
Van der Auwera en Sahoo wijzen erop dat je met zulk en zo’n iets bijzonders doet: je creëert tijdelijk een nieuwe categorie. Iemand wijst op een kat en roept uit:
- Zo’n kat wil ik!
- (of, ouderwetser): Zulk een kat begeer ik!
Dan bedoelt die persoon niet dat hij een siamees of een langhaar wil, bestaande categorieën van katten, maar hij creëert ter plekke een categorie: katten die op deze kat lijken. Stel dat de kat in kwestie groene stippen op zijn vacht heeft, zeggen Van der Auwera en Sahoo, dan bedoel je waarschijnlijk: een kat met groene stippen.
(Een van de aantrekkelijke kanten van het vak van taalwetenschapper, dat te vaak onderbelicht blijft, is dat je alle ruimte hebt voor je absurdisme in de voorbeelden die je geeft.)
Het maken van zo’n categorie, dat is het similatieve (similare betekent in het Latijn: gelijken op). De term is demonstratief omdat je vervolgens meteen op die categorie wijst.
Je kunt de waarde van die term similatieve demonstratief goed zien, zeggen Van der Auwera en Sahoo, als je kijkt naar talen als het Latijn en het Sanskrit. In het Latijn is de vertaling van zulk: talis. Maar dat talis past heel mooi in een tabel van zogeheten correlatieven:
Aanwijzende woorden zoals dat of zo groot beginnen in het Latijn met een t of met een klinker; vragende en betrekkelijke voornaamwoorden zoals wat of hoe groot met qu-, en zovoort. Woorden die identiteit uitdrukken zoals hij en wie eindigen op –is, woorden die een hoeveelheid uitdrukken zoals zo groot en hoe groot, eindigen op –antus, enzovoort. Wat wil nu het geval: talis begint net als andere aanwijzende (‘demonstratieve’) woorden met een t en eindigt net als andere woorden die over categorieën gaan (similatief) op –alis.
In het Nederlands, het Engels en het Frans zijn die tabellen in de loop der tijd kapot gegaan, woorden passen er niet meer zo mooi in. We hebben natuurlijk nog wel een vraagvorm van zulk, maar dat is niet welk (‘welk boek’ betekent niet ‘wat voor soort boek’), maar wat voor. Omgekeerd is de aanwijzende vorm van Wat voor boek natuurlijk (en helaas) niet dat voor boek. Indefiniete vormen moeten het helemaal met een omschrijving doen (‘een of ander soort boek’).
Toch zegt die vorm niet zoveel. Het Nederlandse zulk (en zo’n) is echt een tegenhanger van talis en kan daarom het beste genoemd worden naar de plaats in de correlatieventabel die het inneemt in het Latijn: de demonstratieve similatief. De week begint al goed, met een nieuwe woordsoort!
Laat een reactie achter