Door Henk Wolf
Friezen zijn ongelukkig met hun voltooide deelwoorden. Voor hun gevoel zijn die te kort en kun je er daardoor te weinig mee doen. Het is dan ook geen wonder dat die Friese voltooide deelwoorden stilletjes iets langer worden.
Korte voltooide deelwoorden
Nederlandse voltooide deelwoorden zijn lang. Ze bestaan in de regel uit een stam waar iets voor en iets achter staat. Voltooide deelwoorden in het Fries hebben geen extra voorvoegsels. Achter de stam staat vaak wel wat, maar ook lang niet altijd. Om het verschil tussen de twee talen duidelijk te maken een paar Nederlandse voltooide deelwoorden met hun Friese vertaling erachter:
gepakt – pakt
geweest – west
gezet – set
gepraat – praat
gezien – sjoen
gedaan – dien
gehad – hân
geproefd – preaun
geschreven – skreaun
gelopen – rûn
gewonnen – wûn
gebonden – bûn
Er kan van alles niet
Met die korte Friese voltooide deelwoorden kun je allerlei handige dingen niet doen die je met hun Nederlandse vertalingen wel kunt doen. Je kunt ze bijvoorbeeld vaak niet makkelijk als bijvoeglijk naamwoord direct voor een zelfstandig naamwoord zetten. ‘Een gebonden boek’ en ‘het gewonnen geld’ zijn dan ook niet letterlijk in het Fries te vertalen.
Ook kun je van Friese voltooide deelwoorden niet altijd makkelijk een ontkende tegenhanger maken: de Nederlandse woorden ongezien en ongeschreven zijn bijvoorbeeld moeilijk met één woord in het Fries te vertalen. En er zijn nog wel meer dingen die Friese voltooide deelwoorden niet of niet makkelijk kunnen doen, terwijl hun Nederlandse vertaling er geen moeite mee heeft.
Nieuwe vormen
Vormen met de uitgang -t of -d hebben die vervelende beperkingen in iets mindere mate en vormen op -en zijn nog iets minder lastig in gebruik. Wat langere vormen zijn voor het Friese taalgevoel blijkbaar breder inzetbaar dan hele-hele-hele korte. We zien dan ook dat de Friezen al enige decennia bezig zijn met het verlengen van hun voltooide deelwoorden. In het zuidwesten van het taalgebied hebben zich verlengde voltooide deelwoorden als sjoend, diend en hand ontwikkeld. En van oorsprong zuidwestelijke verlengde deelwoorden als setten en praten zijn ondertussen ook rond Dokkum al te horen.
Er zijn ook allerlei strategieën die sprekers toepassen om blijkbaar te korte voltooide deelwoorden ‘geschikt te maken’ voor gebruik als bijvoeglijk naamwoord. Zo kunnen Friestaligen voor ‘een gebonden boek’ meestal niet ‘in bûn boek’ zeggen, maar klinkt ‘in ynbûn boek’ al een stuk acceptabeler. Zo ook kun je ‘de gelopen race’ niet goed vertalen als ‘de rûne race’, maar is ‘de útrûne race’ al beter.
Het Gronings
In het Gronings worden voltooide deelwoorden op ongeveer dezelfde manier gemaakt als in het Fries. De Groningers vinden het blijkbaar ook niet fijn klinken om hun korte voltooide deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord voor een zelfstandig naamwoord te zetten. Zij hebben er een simpele en uiterst effectieve oplossing voor gevonden: als ze een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord willen gebruiken, dan zetten ze er ge- voor, dus wel ‘ik heb hom zain’, maar daarnaast ’n groag gezaine gast’. Dat trucje hebben de Friezen niet ontwikkeld. ‘Ik heb hem gezien’ is in het Fries ‘ik ha him sjoen’, maar een Friese vertaling van ‘een graag geziene gast’ is niet goed mogelijk, althans voor het taalgevoel van een boel Friezen. Die moeten uitwijken naar parafrasen als ‘in wolkomme gast’ of ze nemen het Nederlandse gezien over en zeggen ‘in graach gesiene gast’.
Boen-n
Recent hoorde ik op de radio een interview met een jonge striptekenaar, van wie net een boek was verschenen. De journaliste wilde weten of dat zijn eerste echte gebonden boek was. Ze begon de vraag te stellen en raakte halverwege haar zin hoorbaar verward. Ze zei ‘dyn earste echte …’ en pauzeerde toen even. Daarna kwam het vervolg van de zin: ‘… bûnen boek’. Het woord bûnen klonk op z’n Fries als ‘boen-n’, dus met een extra n’etje erachter. Die vorm wordt bij mijn weten verder nooit gebruikt. De journaliste had zelf blijkbaar spontaan een verlengde vorm bedacht om het te korte voltooide deelwoord bruikbaar te maken als bijvoeglijk naamwoord.
(Wie meer over deze kwestie wil weten, moet vooral het volgende klassieke artikel eens lezen: Haan, R. de & J. Hoekstra (1993), ‘Morfologyske tûkelteammen by de morfologyske útwreiding fan it Frysk’. It Beaken jrg. 55 nr. 1, p. 14-31. Een ingekorte Nederlandse vertaling staat hier. Wie de stukken te taalkundig geschreven vindt, kan ook mijn gedidactiseerde samenvatting op pagina 53-57 van dit document gebruiken.)
Joop van Diepen zegt
Wij hier in Westfriesland, in Noord/Holland, hebben in ons dialect dezelfde problemen. Ook wij laten de ge- weg bij een voltooi deelwoord: ik heb ’t zien/hoord/zoid/dein. Bij ‘het gemaaide gras’ zullen we het liefst omschrijven met ”t gras wat al maaid is’. Werkwoorden die met ge- beginnen behouden deze prefix: gebruike, geniete, gelove. Gebeuren verliest de ge-: dat most maar niet beure!