Door Roland de Bonth i.s.m. Dirk Geirnaert
In 2019 is het precies 350 jaar geleden dat de nu wereldberoemde Rembrandt van Rijn (1606-1669) overleed. Ter gelegenheid van dit herdenkingsjaar lanceerde ING, als hoofdsponsor van het Rijksmuseum, op donderdag 28 februari 2019 de ‘Rembrandt Tutorials’: een reeks YouTube-schilderlessen waarin de grote meester zelf zijn leerlingen toespreekt. Aan de lancering ging een grondige voorbereiding vooraf, waarbij het Amsterdamse reclamebureau J. Walter Thompson een belangrijke rol speelde. Dit bureau ging daarbij niet over één nacht ijs: het benaderde specialisten uit diverse disciplines om Rembrandts schildertechniek, zijn karakter, zijn taalgebruik en stem zo goed mogelijk te reconstrueren (zie hier).
Rembrandts stem
Het voor velen opmerkelijkste en technisch innovatiefste gedeelte van de tutorials was de stem van Rembrandt. Aan dit aspect werd in de pers dan ook ruimschoots aandacht geschonken. Het is fascinerend en beangstigend tegelijk om te vernemen dat Carnegie Mellon University, Pittsburgh USA, op basis van enkele minuten spraak al informatie kan geven over onder andere de lengte, de leeftijd, het gewicht en de gezondheidstoestand van een spreker. Niet voor niets maken de FBI en de CIA op dit moment al dankbaar gebruik van deze techniek voor forensisch onderzoek. Maar helemaal bijzonder is het om te zien dat ze nu ook in staat zijn het omgekeerde te doen: een stem reconstrueren op basis van een profiel. Nu verkeren we in de gelukkige omstandigheid dat Rembrandt in zijn leven meer dan honderd geëtste en geschilderde zelfportretten heeft vervaardigd. En hoewel deze werken altijd een expressie of interpretatie van de kunstenaar geweest zullen zijn, was het door vergelijking van die talloze zelfportretten toch mogelijk voldoende gegevens te vergaren om een reconstructie van zijn hoofd en hals te maken. De combinatie van die reconstructie, een grote hoeveelheid data en een team van Artificial Intelligence-experts samen leverden de stem van Rembrandt op.
INT
Maar ook al zou het gereconstrueerde stemgeluid nog zo perfect zijn, het effect ervan zou volledig teniet worden gedaan als Rembrandt modern Nederlands zou spreken. Daarom werd het Instituut voor de Nederlandse Taal (INT), de plaats waar de historische woordenschat van het Nederlands wordt bewaard en beschreven, benaderd met de vraag of wij op wetenschappelijk verantwoorde wijze zes tutorials van Rembrandt naar het zeventiende-eeuwse Nederlands konden hertalen.
Nu is het in kringen van neerlandici niet ongewoon een korte tekst voor bijvoorbeeld een geboortekaartje of een paar zinnen uit een feestrede te hertalen naar een oudere taalfase van het Nederlands. Maar de hoeveelheid tekst die voor de tutorials hertaald zou moeten worden, was van een geheel andere orde: er moesten pakweg 24 pagina’s A4 van modern Nederlands naar het zeventiende-eeuws worden omgezet.
Uitdagingen
Toch besloten wij – Dirk Geirnaert en ik – op dit ongewone maar prikkelende verzoek in te gaan. Zouden wij met behulp van de ons beschikbare moderne hulpmiddelen in staat zijn het zeventiende-eeuwse Nederlands uit Rembrandts tijd tot leven te wekken? Dat het geen eenvoudige opgave zou zijn, wisten we op voorhand. De schaalgrootte en de tijdsdruk – in de reclamewereld moet alles snel – maakten het ons al niet gemakkelijk, maar we zagen ons daarnaast ook voor een aantal andere problemen geplaatst. Zo zijn er van Rembrandts hand maar zes brieven bewaard gebleven. Er was met andere woorden te weinig materiaal voorhanden om een goed beeld te krijgen van Rembrandts taal. Een ander punt is dat er – hoe kan het ook anders – geen spraakopnames zijn uit de zeventiende eeuw. Dialogen in toneelstukken bieden misschien het beste kijkje in de gesproken taal van het verleden, maar het blijven literaire teksten. We hebben met andere woorden geen duidelijk beeld van het gesproken zeventiende-eeuws. Voor een reconstructie zijn we noodgedwongen aangewezen op geschreven bronnenmateriaal. Een andere uitdaging was dat aan het hertalen van modern naar ouder Nederlands – en dat is begrijpelijk – binnen de universitaire studie Nederlands geen aandacht wordt geschonken. Welke principes er aan die vorm van hertalen ten grondslag zou moeten liggen en hoe we daarbij het beste te werk zouden kunnen gaan, lag nergens vast.
Principes
Voordat we ons aan het vertaalwerk zetten, bespraken we daarom eerst aan welke principes onze hertaling zou moeten voldoen. We kwamen uiteindelijk tot twee principes. Het eerste – en veruit belangrijkste – uitgangspunt vormde authenticiteit. Het houdt in dat we een woord pas toelieten in onze hertaling als het aangetroffen was in het zeventiende-eeuws Nederlands. Om ons ervan te vergewissen dat dit daadwerkelijk het geval was, hebben we veelvuldig gebruik gemaakt van de webapplicatie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) van de Geïntegreerde Taalbank. Daarnaast vormden ook contemporaine schildershandleidingen, alle te vinden in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL), een belangrijke bron. De oudste van de drie door ons geraadpleegde handleidingen is Het Schilder-Boeck (1604) van Karel van Mander (1548-1606), die toevallig overleed in het jaar dat Rembrandt werd geboren. Overigens is dit de enige titel die Rembrandt echt in handen zou kunnen hebben gehad. Onze tweede bron – de Inleyding tot de Hooge Schoole der Schilderkonst van Samuel van Hoogstraten (1627-1678) – verscheen in 1678, dus negen jaar na Rembrandts dood in 1669. Een saillant detail is dat Van Hoogstraten na de dood van zijn vader tussen 1640 en 1648 in het atelier van Rembrandt werkzaam was als leerling. Als laatste hebben we het Groot Schilderboek van Gerard de Lairesse (1640-1711) geraadpleegd, in de tweede postuum verschenen druk uit 1712. Hoewel Rembrandt ook dit tweede boek niet kan hebben gelezen en het boek – net als de eerste druk uit 1707 – uit het begin van de achttiende eeuw dateert, hebben we er toch voor gekozen het te gebruiken. De Lairesse is geboren en getogen in de Gouden Eeuw en omdat hij zijn boek aan het eind van zijn leven schreef, zal zijn taalgebruik sterk zeventiende-eeuws gekleurd zijn.
Het tweede principe waarvan we ons bediend hebben – en waar we door een bijdrage van Henk Wolf op Neerlandistiek een naam konden geven – is distantiëring. Bij min of meer gelijkwaardige alternatieven hebben we gekozen voor de variant die het verst van het moderne taalgebruik afstaat. Een voorbeeld. Het voegwoord omdat uit het 21e-eeuwse script dat voor ons lag, hadden we kunnen vertalen met om dat, de vorm die voorkwam in de uit 1688 daterende versie van de Statenbijbel waarvan de redacteuren van het WNT zich hadden bediend. Volgens het distantiëringsprincipe hebben we dan echter juist gekozen voor dewyl. Door deze keuze komt de tekst authentieker over dan door het gewonere omdat. (Een vergelijkbaar effect proberen winkeliers soms te verkrijgen door aan hun producten de notie van ambachtelijkheid te verbinden via een oud ogende spelling; wie zijn kapperszaak Haer en schaer noemt, lijmt zijn klanten met een vleugje nostalgie.)
Aandachtspunten
Nadat we de bovenstaande principes vastgesteld hadden, konden we starten met ons hertaalwerk. Bij het hertalen van een moderne tekst naar het zeventiende-eeuws hebben we acht gegeven op spelling, woordkeus en zinsbouw. We zullen deze drie punten achtereenvolgens bespreken, waarbij de meeste aandacht zal uitgaan naar de woorden.
Spelling
Oude teksten herkennen we over het algemeen snel aan de gebruikte spelling. Ook niet-neerlandici springen bij het lezen van bijvoorbeeld Vondels Gijsbrecht van Aemstel direct de van het hedendaags Nederlands afwijkende schrijfwijzen in het oog: hemelsch, my, benaeude, gebedt, dagelijx, hoopen, slagh, jaeght en wijck. Als een tijdmachine brengt die spelling je terug naar het Amsterdam uit de Gouden Eeuw. Spelling zou daarom bij het hertalen een belangrijk aspect moeten zijn, maar bij deze opdracht was dat eigenlijk niet zo relevant. Onze hertaling was primair bedoeld om uitgesproken te worden door ‘Rembrandt’ in de zes lessen om mensen een portret te leren schilderen. Toch hebben we ervoor gekozen ook de spelling van de woorden aan te passen aan wat in de zeventiende eeuw gangbaar was. (Van één uniforme spelling was toen nog geen sprake. Zoals bekend kwam de eerste officiële spellingregeling pas tot stand in 1804.) Om vast te stellen welke spelling er voor een bepaald woord in gebruik was, hebben we gebruik gemaakt van het WNT. In het etymologische gedeelte van een lemma worden namelijk spellingvarianten vermeld, soms ook met een nadere aanduiding over de periode waarin een bepaalde schrijfwijze werd gebezigd. Informatie over de spelling van een woord haalden we ook uit de citaten bij het semantische gedeelte – de betekenisomschrijving van een woord – van elk lemma.
Woordkeus
Dit vormt een mooie brug naar het tweede – en tijdrovendste – aandachtspunt van onze hertaling: de woordkeus. Grosso modo konden we in het te vertalen script met betrekking tot de woordkeus een drietal categorieën onderscheiden. Ten eerste zijn dat wat wij voor het gemak ‘gewone woorden’ noemen, woorden die iedereen in een tekst of een gesprek zou kunnen gebruiken. Ten tweede is dat het schildersjargon, waaronder termen vallen die nagenoeg alleen in gebruik zijn bij de betreffende doelgroep of die in de gebruikte context – hier de schilderkunst – een van het normale taalgebruik afwijkende betekenis hebben. Ten derde zijn dat de spreekwoorden die de copywriters in het script hadden opgenomen. Hieronder zullen we aan de hand van enkele voorbeelden laten zien hoe we daarbij te werk zijn gegaan.
‘Gewone woorden’
Zoals gezegd hanteerden we het principe dat we voor onze hertaling uitsluitend woorden hebben gekozen die in de zeventiende eeuw zijn geattesteerd. Hoe hebben we dat aangepakt? Dit laat zich het duidelijkst illustreren aan de hand van een concreet geval. Neem het woord portret dat in een lessenserie over portretschilderen vanzelfsprekend verschillende malen voorkomt. Het woord is wat lastig te classificeren volgens onze eigen indeling: enerzijds is het zo ingeburgerd in het dagelijks taalgebruik dat we het tot de gewone woorden rekenen, anderzijds behoort het tot het jargon van schilders.
De eerste stap die we hebben gezet, is nagaan of portret in Rembrandts tijd al gebruikt wordt. We openden daartoe de webapplicatie van de Geïntegreerde Taalbank, vinkten vervolgens bij Woordenboeken WNT aan en tikten dan bij Modern Trefwoord portret in. Toen we de subbetekenissen en de citaten linksboven in het resultatenscherm aanklikten, lazen we bij betekenis 1,e,a:
De voorbeeldzinnen laten zien dat het woord portret in de door ons gezochte betekenis al in de zeventiende eeuw voorkomt, in de spellingvarianten portraict en pourtraict. We kunnen het moderne woord portret in een licht aangepaste schrijfwijze dus met een gerust hart in onze hertaling gebruiken.
Omdat portret ook in kringen van schilders een veelvoorkomend begrip is, zijn we vervolgens nagegaan welk woord hiervoor in de schildershandleidingen voorkomt. Verstandig gebruikmakend van wildcards in de zoekbalk van de DBNL – wij zochten met de zoekterm po*rtr*t* – vonden wij in het werk van De Lairesse steun voor het gebruik van de spelwijze pourtrait. Dezelfde zoekopdracht leverde in Van Hoogstratens werk geen treffer op. Bestudering van de inhoudsopgave verschafte ons wel een goed alternatief. Het derde hoofddeel van het tweede boek van zijn werk draagt namelijk als titel: “Van ’t Konterfeyten; of eens menschen gelijkenis te verbeelden” en in dat deel komen we het daarvan afgeleide konterfeytsel herhaalde malen tegen.
Als bij het zoeken met een modern trefwoord duidelijk wordt dat het te hertalen woord ook al in het zeventiende-eeuws voorkomt, dan is verder zoeken niet nodig. Maar wat nu als uit de citaten van het WNT blijkt dat een woord of een specifieke betekenis ervan, pas veel later voor het eerst wordt aangetroffen. Zo kwam in een van de scripts een passage voor waarin Rembrandt zijn leerlingen op het hart drukt ‘stap voor stap’ te werken. Het oudste citaat van deze woordcombinatie in het WNT dateert van 1807. Daarmee was ‘stap voor stap’ niet geschikt voor de hertaling.
In dat geval hebben wij twee zoekstrategieën toegepast om te komen tot een oplossing. De eerste is om in het openingsscherm van het online WNT te kiezen voor ‘Woord in betekenis’, bij voorkeur in combinatie met het invoeren van de gezochte woordsoort. Dit leidde in veel gevallen tot een forse reductie van het aantal treffers. Typ je stap in bij ‘Woord in betekenis’ dan levert dat 114 treffers op, maar geef je daarnaast aan dat het om een zelfstandig naamwoord moet gaan, dan blijven er maar 49 over. In de resultatenlijst zochten we vervolgens naar een woord waarvan we – op basis van ervaring met het lezen van oude teksten – het vermoeden hadden dat het al lang bestond. We kwamen onder andere uit bij trap, waardoor ons het woord trapsgewijs te binnenschoot. Aangezien trapswyze al voorkomt in het Groot Placaetboek uit 1645 was dit woord geschikt als hertaling van ‘stap voor stap’.
De tweede zoekstrategie voor woorden die ver na 1700 voor het eerst geattesteerd zijn, is door in het WNT bij het betekenisgedeelte van een lemma te speuren naar synoniemen. Het woord intussen’ bijvoorbeeld komen we voor het eerst tegen in laat-achttiende-eeuwse citaten. Bij betekenis A,b staan gelukkig wel synoniemen die alle drie voorkomen in zeventiende-eeuwse teksten: inmiddels, middelerwijl, ondertusschen. Een andere door ons gebruikte manier om synoniemen te zoeken is googelen op het te hertalen woord en ‘synoniem’. Na deze zoekactie komt vaak de website synoniemen.net als eerste uit de bus. De aldaar gevonden woorden kunnen vervolgens als zoekterm in het WNT worden ingevoerd.
Jargon
Dat Rembrandt als leermeester jargon heeft gebruikt tegen zijn leerlingen, zal geen verbazing wekken. Daarom kwamen ook in de tekst van de tutorials, die door de schilder Jan Bustin met grote deskundigheid zijn gecontroleerd op inhoudelijke juistheid, geregeld kunsttermen voor. Sommige ervan hebben ons de nodige hoofdbrekens bezorgd (we kunnen ons hierdoor nog beter voorstellen hoe vertalers die in rubriek ‘Vertaald door …’ uit Onze Taal soms worstelen). We zullen verschillende soorten oplossingen geven die wij hiervoor bedacht hebben.
Grisaille
In het script van een van de tutorials kwam het woord grisaille voor. Onder grisaille verstaan we het schilderen in verschillende tinten van dezelfde kleur, meestal grijs, om een illusie van reliëf te scheppen. Vaak paste men deze techniek toe om halfverheven beeldhouwwerk te imiteren. Nu komt het woord grisaille volgens het WNT, waaraan ook een groot deel van de hierboven gepresenteerde informatie afkomstig is, pas voor sinds het midden van de negentiende eeuw. Maar de techniek bestaat al veel langer, ook in Nederland. Het WNT geeft als synoniemen grauwschildering, grauwtje en witje – naar de schilder Jacob de Wit (1695-1754). Die laatste aanduiding valt gezien de levensjaren van De Wit af. Datzelfde geldt, op basis van de gegeven dateringen, ook voor de andere twee. In dit geval bood Het Schilder-Boeck (1604) van Karel van Mander uitkomst. Deze schreef daarin dat de grote Italiaanse schilder Raphael in Rome een gevel schilderde waarop ‘’historikens, en beeldekens, van verwe, en verscheyden graeuwkens’’ te zien waren. Deze bewijsplaats loste het probleem van de grisaille op.
Textuur
Heel even dachten we dat het woord textuur ongewijzigd in de hertaling konden overnemen: het woord kwam voor in het WNT én er bleek een bewijsplaats uit 1698 te bestaan. Alleen bleek de enige daar gegeven betekenis – ‘weefsel’ – niet de juiste te zijn. Via de schildershandleidingen kwamen we evenmin verder. Daarin werd noch het begrip zelf noch een synoniem genoemd. We besloten het begrip in de oorspronkelijke Franse vorm te voorzien van een zeventiende-eeuwse definitie: “Van die texture, dats van de differente wijsen waerop verw-laeghen sich tastelijck opden doeck vertoonen”. Omdat we zeker wilden weten dat deze omschrijving de lading van het woord textuur volledig dekte, hebben we de tekst ter beoordeling voorgelegd aan kunstschilder Jan Bustin. Volgens hem was dat inderdaad een correcte omschrijving van het woord texture. Dat hij vroeg in welk boek wij die tekst hadden gevonden, beschouwden we als een groot compliment.
Scherpere tooncontrasten
Tot slot kwamen we in de teksten van de tutorials woorden tegen die helemaal niet in het WNT voorkwamen. Een voorbeeld daarvan is tooncontrasten, voorkomend in de technische term scherpere tooncontrasten. Uiteraard zou het ook hier mogelijk zijn geweest het begrip in zeventiende-eeuwse bewoordingen te omschrijven, maar het was lastig dat zowel nauwkeurig als met weinig woorden te doen. In sommige gevallen was het juist vereist kort en bondig zijn om de gesproken tekst synchroon te kunnen laten lopen met de beelden van de tutorials – een probleem waarvoor ook ondertitelaars zich geregeld geplaatst zien. Hoewel we toegeven dat dit een zwaktebod is, hebben we bij dergelijke complexe begrippen ervoor gekozen Rembrandt een blik in de toekomst te laten werpen. Dat maakte het mogelijk hem een zin als ‘’Konstenaers in uwen tijd nommen dit scherpere contrasten’’ te laten uitspreken.
Spreekwoorden
Ook de spreekwoorden, gezegden en uitdrukkingen waarmee het script was gelardeerd, maakten het ons niet altijd gemakkelijk. Zo krijgen de leerlingen van Rembrandt in de tutorials te horen dat ze bij het kopen van wit er goed op moeten letten dat het geen zinkwit is – een verfstof die in Rembrandts tijd overigens nog niet voorkwam – want anders kunt u ‘’wachten tot u een ons weegt’’ voordat de verf droog is. Van deze uitdrukking komen we in het WNT alleen verwijzingen naar twintigste-eeuwse bronnen tegen. We zouden ons er met een Jantje-van-Leiden van af kunnen maken door de uitdrukking weg te laten en alleen de betekenis ‘lang wachten’ te hertalen. Dat was echter onze eer te na en we gingen op zoek naar een zeventiende-eeuws equivalent. De kunst school vooral in het vinden van één woord dat de betekenis van een spreekwoord of een uitdrukking nagenoeg dekte. Op basis daarvan was het namelijk mogelijk in de WNT-applicatie te zoeken op ‘Woord in betekenis’. Bij ‘wachten tot u een ons weegt’ kwamen we uit op ‘lang’ en ‘nooit’. Deze trefwoorden voerden ons naar de reeds in de zestiende eeuw voorkomende uitdrukking met Sint Jutmus (‘’Anders mooght ghy wachten tot Sint Jutmus, eer die verwe droogh is”).
Zinsbouw
Het laatste punt dat we aan de orde willen stellen is de zinsbouw. Dit vormde misschien wel het lastigste onderdeel van ons vertaalwerk. In hoeverre wijkt de zinsbouw van het huidige Nederlands af van die uit de zeventiende eeuw? Het Woordenboek der Nederlandsche Taal is een uitgebreid en betrouwbaar hulpmiddel om vast te stellen in welke tijd een woord gebruikt is, maar een boek waarin de grammatica van het gesproken zeventiende-eeuws is vastgelegd, bestaat er niet. We moesten ons noodgedwongen verlaten op zinsconstructies die we tegenkwamen in de geschreven schildershandleidingen en die ons door het jarenlang lezen van historische teksten vertrouwd voorkwamen. Als gevolg daarvan komen er in onze hertaling bijvoorbeeld deelwoordconstructies voor en een verdwaalde hendiadys. In zeventiende-eeuwse historische en literaire prozateksten niet ongebruikelijk, maar of dergelijke constructies ook in de dagelijkse omgangstaal gebruikt werden, blijft gissen. Uitgebreide studie van het corpus Brieven als buit, waarin we de alledaagse taal van zeventiende- en achttiende-eeuwse briefschrijvers aantreffen, zou hier wellicht enig licht op kunnen werpen.
Tot slot
Ludieke actie of serieuze onderneming? Dat is de vraag die de Vereniging Rembrandt zich op haar Facebookpagina van 1 maart 2019 stelt naar aanleiding van het onderzoek naar het stemgeluid van Rembrandt. Eenzelfde vraag zou iemand zich kunnen stellen naar de hertaling die wij hebben gemaakt. Wij realiseren ons terdege dat onze hertaling een interpretatie is, net zoals een zelfportret van Rembrandt de expressie is van de schilder en niet per se een waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid. Andere vertalers zouden zonder twijfel met een andere hertaling voor de dag komen. Toch zouden wij onze tekst geen ludieke actie willen noemen – al hebben we er met veel plezier aan gewerkt – maar als een serieuze poging om met vrij toegankelijke digitale bronnen Rembrandts taal tot leven te wekken. Het resultaat is daarbij even ludiek (nep) of serieus als de educatief bedoelde replica van het VOC-schip ‘De Amsterdam’ bij Het Scheepvaartmuseum. Of als een informatieve artist impression waarmee architectenbureaus laten zien wat hen bij bepaalde plannen voor ogen staat.
Het begin van les 1 in 17e-eeuws Nederlands
Van de voorbereydinge en tschetzen
Ghy begeert van my te verneemen hoe ghy Rembrandts schildery soudt konnen hanteren? Ha! Voor-al segh ick u: nyemandt, behoudens myselven, kan schilderen als Rembrandt. Maer het mach geen quaet u de secreten en den grondt myner schilder-konst te leeren. Ontwyffelyk weet ghy dat ick uytsteke boven alle Hollantsche maelers. Maer wat niet yeder een en weet, is dat ick oock seer wel lessen in de schilder-konst deed. Fraeye en uytnemende konstenaers als Govert Flinck, Ferdinand Bol en Willem Drost, ick hebse allen den wech ghewesen. Beseft daeromme wel: een beter leer-meester en sult ghy niet vinden. Wellecom by myne eerste lesse sint 350 jaeren!
De oorspronkelijke tekst in hedendaags Nederlands:
Voorbereiding en schets
U wilt dus van mij weten hoe u schildert als Rembrandt? Ha! Laat ik u eerst dit vertellen: zoals Rembrandt schildert er geen een, behalve ik natuurlijk. Maar het kan geen kwaad u bekend te maken met de fijne kneepjes van mijn vakmanschap. Zoals u weet ben ik de grootste der Hollandse meesters. Niet iedereen weet alleen dat ik ook bijzonder verdienstelijk les gegeven heb. Meesters als Govert Flinck, Ferdinand Bol en Willem Drost zijn allen door mij onderwezen. U kunt zich dus waarlijk geen betere leraar wensen. Welkom bij mijn eerste les in 350 jaar!
Jan Stroop zegt
Hoe is de uitspraak bepaald?
Jan Stroop zegt
Knap werk, die reconstructie. (dit had ik eerst moeten plaatsen!)
Jos Houtsma zegt
Heel knap gedaan. Toch mis ik iets. Bij moderne sprekers die geworteld zijn in een bepaalde regio, die er geboren zijn, opgegroeid en die deel hebben uitgemaakt van de gemeenschap is in hun spraak bijna altijd dialektische kleuring waarneembaar. Ik kan me niet voorstellen dat dat bij Rembrandt anders is geweest. Zeker in de 17e eeuw. Rembrandts spraak moet wel bijna kenmerken hebben gehad van Noord-Hollandse kleuring over een Leids substraat.
Mient Adema zegt
Ik zou al gelukkig zijn als er een willekeurig persoon uit de 17e eeuw nu zijn spraak uit die tijd zou openbaren, maar u wilt in plaats van de aangeboden vinger de hele hand. Het moet dus nog knapper dan al is omschreven en dat lijkt toch echt niet mogelijk. We moesten het maar trapswyze proberen en dan zien hoe dat nader zou kunnen worden gedifferentieerd naar regio. Het vroegleids met culturele bijsmaak zonder bandje is al net zo moeilijk te reproduceren als de taal de we in 2413 gaan spreken.De lijnen van het concept worden alleen sterker. En dat is bijzonder interessant.
Jos Houtsma zegt
Denkt u niet dat het een veilige gok is dat Leids en Amsterdams niet heel anders hebben geklonken dan nu?
Jos Houtsma zegt
Ik kan wel lijstjes maken van zeventiende-eeuwse teksten die in die richting wijzen.
Mient Adema zegt
Ik ontken het verschil in uitspraak qua plaats en tijd in het geheel niet, maar dat is iets anders dan van een poging het verleden te doen herleven te verlangen dat die meteen perfect is. Uw doel onderschrijf ik wel (want hij sprak zoals hij sprak), maar niet de temporisering van de uitvoering die daarnaar moet leiden..
Ik was erg onder de indruk van dit stuk.
DirkJan zegt
Voor educatieve en evocatieve doeleinden is het laten horen van de stem van een 17e-eeuwse Rembrandt best aardig, maar wetenschappelijk gezien is het niet overtuigend onderbouwd; we weten niet hoe toen de uitspraak was. En bedenk dat het Amsterdams tot honderd jaar geleden nog een stuk of tien buurtdialecten had, dus van één homogene uitspraak was lokaal al geen sprake. Het blijft gissen.
[ En van deze blog weet ik dat er wel wat over de oude uitspraak valt te reconstrueren aan de hand van gedichten en rijmwoorden een gelijke uitspraak verraden. ]
Cefas van Rossem zegt
Hartstikke mooi!! De taal van Michiel de Ruyter is best intensief bestudeerd. Wellicht kunnen jullie met contemporaine portretten, het werk over De Ruyters taal (inclusief uitgebreide woordenlijst en opmerkingen over dialect) en de verschillende teksten van De Ruyters hand (meer dan zes brieven) nog een keer een zeventiende-eeuwer een stem geven. Ik kijk ernaar uit!
Jan Stroop zegt
Ik heb over de taal van De Ruyter wat geschreven, naar aanleiding van de gemiste kans (ook al!) in de film ‘Michiel de Ruyter:
http://nederl.blogspot.com/2015/03/hoe-zou-de-ruyter-echt-gesproken-hebben.html
Renaat Gaspar zegt
Voor de mogelijke uitspraak van het Nederlands door Rembrandt zijn misschien de volgende werken van belang:
1. A.C. Crena de Iongh, G.C. van Santen’s Lichte Wigger en Snappende Siitgen. Zeventiende-eeuwse gesprekken in Delfts dialect (diss. Utrecht 1959).
2. W.J.H. Caron, Klank en teken: verzamelde taalkundige studies (Groningen 1959).
3. W.J.H. Caron, ‘Al tee voor Willem Pée’ in Album Willem Pée. De jubilaris aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag (Tongeren 1973).
Voorts enkele brieven, door Marijke van der Wal afgedrukt in 1) De dominee met het stenen hart en andere overzeese briefgeheimen en 2) De voortvarende zeemansvrouw. Openhartige brieven aan geliefden op zee (Zutphen, resp. 2008 en 2010).
En in Neerlandistiek van 28 september 2016 zijn twee zestiende-eeuwse teksten ter sprake gebracht met daarin klankverschijnselen die wellicht nog eeuwen later in Gouda geldig en hoorbaar waren.
Maar het blijft een moeilijke kwestie. Delfts noch Gouds waren identiek of zo goed als identiek aan Leids of Amsterdams.
Mient Adema zegt
We hebben dus te maken met een mooie omweg die je niet kunt toetsen aan de kortste weg.
Jan Stroop zegt
“Onze hertaling was primair bedoeld om uitgesproken te worden door ‘Rembrandt’”
Dan maar eens gaan luisteren hoe deze Rembrandt spreekt, dacht ik. Dat viel me niet mee. De schriftelijke reconstructie van dat ‘Rembrandtse’ 17e-eeuws kan ik wel waarderen, aan de gesproken versie mankeert van alles.
Omdat Rembrandt ( 1606-1669) tot zijn 19e jaar in Leiden woonde en pas daarna naar Amsterdam verhuisde, sprak hij Leids. Dan is ’t bij een reconstructie zaak om na te gaan hoe dat Leids toen geklonken moet hebben. Dat zal weinig verschilt hebben van ’t latere Leids. Daar moet je dus van uitgaan.
Dat is in deze Tutorials niet gebeurd, in elk geval niet in de eerste die ik beluisterd heb. Anders zou deze Rembrandt ‘gai’ gezegd hebben voor ‘gij’ en ‘schilderaai, maainer, ontwaaiflek’, enzovoorts. Hij zou ook alle slot-n’s weggelaten hebben: ‘verneime, maaiselve, schildere, gheweese’.
Uitgerekend de in Leiden woonachtige Vlaming Christiaen van Heule viel ’t in 1625 al op: ‘In Hollant [……..] neemtmen veeltijts de laetste N in het Veelvoudig af zeggende Scheepe, Huyze, Stede, Lande, in de plaetse van Scheepen, Huyzen, etc, ende Loope, Blijve, Valle, voor Loopen, Blijven, Vallen’.
De Leienaar zegt ‘leire’ voor ‘leren’, ‘gein’ voor ‘geen’, ‘weit’ voor ‘weet’, enzovoorts en dat zal Rembrandt ook wel gedaan hebben. Wat in ’t Leiden van toen zeker niet (meer) gezegd werd, is: ‘wat niet iedereen en weet’; ‘een beter leer-meester en sult ghy niet vinden’, met dat dubbel ontkennende ‘en’.
Helemaal uit de bocht vliegt de ‘spreker’ met zijn weergave van de klinker die met ‘ae’ gespeld wordt: ‘kwaod, maolers, fraoie, jaore’. Deze ‘ao’ heeft in ’t Leids nooit bestaan. Vooral door deze uitspraakvariant moet ik denken aan de figuur Dirk (Wim de Bie), indertijd in ‘Keek op de Week’.
Mijn conclusie is dat een Leienaar die (nog) dialect spreekt, dichter in de buurt komt van de spraak van de echte Rembrandt dan deze geconstrueerde ‘spreker’.
Zie: Dick Wortel, Leids (https://www.dbnl.org/tekst/wort004leid01_01/index.php)
Peter Alexander Kerkhof zegt
Ik schaar me achter de opmerking van Jan Stroop. Historische dialectreconstructie is door de vergelijkende methode en het terugdraaien van klankwetten wel zeker mogelijk. Een gemiste kans
Marc van Oostendorp zegt
Ik weet niet hoe groot de heuristische waarde is van een vuistregel als ‘het vroegere Leids zal weinig verschild hebben van het latere Leids’. Dialecten veranderen net zo goed als andere talen, en we hebben een paar honderd jaar te overbruggen. In het specifieke geval van Leiden kunnen we uit het boekje van Wortel leren dat er lange tijd sprake is geweest van twee soorten Leids – een Hollands dialect, en het dialect van Vlaamse inwijkelingen die lange tijd bij elkaar in de buurt bleven wonen. Het kan bijna niet anders dan dat die twee elkaar beïnvloed hebben, maar hoe dat verlopen is, en wat de stand van zaken was in de tijd van Rembrandt, daarover weten we maar heel weinig.
Een ander punt: ik zou niet zo stellig zijn over de afwezigheid van dubbele ontkenningen in de taal van Rembrandt. Grammatici waren druk bezig die vorm af te keuren, en eliteschrijvers zagen hem als ouderwets. We weten dat de dubbele ontkenning een van de zaken was die Vondel in de loop van de tijd is gaan schrappen. Maar je kunt dat alles zien als indicatie dat de constructie wel degelijk nog gebruikt werd, al werd hij dus door velen als ouderwets ervaren.
DirkJan zegt
“Omdat Rembrandt ( 1606-1669) tot zijn 19e jaar in Leiden woonde en pas daarna naar Amsterdam verhuisde, sprak hij Leids. Dan is ’t bij een reconstructie zaak om na te gaan hoe dat Leids toen geklonken moet hebben. Dat zal weinig verschilt hebben van ’t latere Leids. Daar moet je dus van uitgaan.”
Maar in de tutorials is Rembrandt al op leeftijd en is het een terugblik op zijn schilderschap. Volgens zijn zuster heeft hij zijn Leidse familie verwaarloosd, dus mogelijk zal hij zich al snel een echte Amsterdammer hebben gevoeld en ook al snel zijn Leidse tongval hebben verloren. Ik ken dat ook niet anders van mensen die bijvoorbeeld uit het oosten van het land jong naar de Randstad verhuisden en binnen een paar jaar keurig Standaardnederlands spraken. Dus of je de oude Rembrandt recht doet met een Leids accent vind ik maar de vraag, los dat het sowieso heel lastig reconstrueren is na 350 jaar.
Marcel Plaatsman zegt
’n Terechte kanttekening. Ook ik verbaasde me wel over de uitspraak, met o.m. ’n “ao” die ik voor Amsterdam ook wat vroeg vind, en inderdaad van die eind-n’en waar we van weten dat ze toentertijd toch al veel weggelaten werden. Verder kun je je afvragen of medeklinker als “g” en “w” niet anders klonken.
Tegelijk blijft ’t moeilijk ’n ander houvast te vinden, het Leids van nu kan best flink veranderd zijn (gevoelsmatig zou ik zelfs eerder bij het hedendaagse Katwijks te rade gaan, en zelfs in dat geval met veel aarzeling). Daar vind je in elk geval de “blaetende ae” die we ook wel uit de beschrijvingen kennen. Of die in alle gevallen zo klonk is moeilijker te bepalen, er kan ook een neutralere “aa” zoals in de huidige standaardtaal zal hebben gestaan. Een tegenstelling “water-schaep”, zoals in het tegenwoordige Noord-Hollands-boven-het-IJ, was mogelijk ook ooit Gouds en dus wijder verspreid; in Amsterdam werden dat paar waarschijnlijk ook nog lang onderscheiden, afhankelijk van wijk en sociale klasse. Maar dat blijft wel ’n ingewikkeld punt.
Wat de ontkenningen met “en” betreft, die vind ik zelf ook nog wel voorstelbaar (dus net als Marc). In 18e eeuwse schippersbrieven van Texel kom je dat “en” incidenteel nog wel tegen, dat is toch flink later (en het Tessels van dat moment zou ik nog niet bijzonder conservatief noemen). Het taalcontact met de Vlaamse inwijkelingen in Leiden maakt het zelfs extra aannemelijk dat “en” er relatief sterk stond (in veel hedendaagse Vlaamse en Brabantse dialecten is dit ontkennende “en” ook bewaard, dus die inwijkelingen zullen het ook nog wel gebezigd hebben).
De vragen die dit oproept zijn in ieder geval erg interessant. Ik ben benieuwd wat voor visies er nog gedeeld zullen worden. Misschien leveren die dan weer ’n mooi artikel op Neerlandistiek op. 😉
Marcel Plaatsman zegt
In aanvulling hierop: een interessante bron zijn de brieven van Pieter de la Court, Leids politicus, die nog wel in vrij plechtig Nederlands zijn maar soms wat van de spreektaal laten zien. Ze staan online: https://www.dbnl.org/tekst/_bij005195501_01/_bij005195501_01_0006.php Daar aangetroffen spellingen als “ordinaar” kunnen informatief zijn, de Franse klinker klonk kennelijk ongeveer als de Leidse/Hollandse “aa” van die dagen (dus “blaetend”). Mooi is een briefje van z’n minder geletterde vrouw, dat ik hier citeer:
“Seer waerde Broeders. Ick kan niet naer late U.E. t’late wete dat monfrer Jan nu gerust mach wese van wege het Hansken, want noch een helf jar onderwege sal wese, en soude ick solan U.E. niet sien, dat waer omers t’lang; het soude sijn, of ick gen broeders enadde, ten waere ick het most ordele uyt de menge present di wij dagelijst ontfange, waer voor U.E. wederom ben dounde voer de castagnien en noten, ben bescaemt van alttijt t’ontfange en niet t’sende. Ons Magdaleentien heft gistere den hele dach gesech ‘Om heft noten en castagnien gesonde van Amsterdam en ick hebber oek gewest’, sij heft het vorsecht. Wat ons vertreck an gat, kan niet sege, want mij man als noch niet wil resolvere, lecht het op de sterft; sijt ‘het soude wel een slet dat wese dat wij soude gan dar het steft’. Sal afbrek also lat is en Magdaleentien seer mouylijke is.”
Veel moois in die paar regels (ze schrijft wel erg slordig), maar in ieder geval veel vergeten eind-n’en, en tegelijk dus een heel levend gebruik van het ontkennende “en” (“enadde”), terwijl Pieter dat zelf niet schrijft.
evanditmarsch zegt
Interessant voor de nieuwsgierige leek!
M. Helder zegt
Wat geweldig leuk dit, zowel de tekst in 17e-eeuws als de beschrijving van de totstandkoming ervan. Is de volledige tekst van de ’tutorials’ (had daar nou een ander woord gebruikt, ING..) ergens te lezen?
Jan Stroop zegt
Ik zou zo eigenlijk wel eens willen weten hoe de ontwerpers van ’t gesprokene te werk gegaan zijn.
Agnes zegt
Hoe is de geluidsopname tot stand gekomen? Was er iemand die de teksten kon uitspreken?
Jan Stroop zegt
Ik krijg de indruk dat de makers van ING niet mogen communiceren.
Aris Gaaff zegt
Het project om Rembrandt’s stemgeluid te reconstrueren deed me onmiddellijk denken aan wat Erich Kästner in 1930 schreef in zijn Entwicklung der Menschheit: ‘Sie spalten Atome. Sie heilen Inzest. / Und sie stellen durch Stiluntersuchungen fest / daß Cäsar Plattfüße hatte’ (Simplicissimus, Jaargang 1930/31, nr. 33). Ziehier het verschil tussen de gestage voortgang van de wetenschap en het rake beeld van de dichter.