Door Michiel de Vaan
maan zn. ‘papaver’, maanzaad zn. ‘papaverzaad’
In het Middelnederlands vinden we vooral samenstellingen van maan of meen met de woorden kop en knop (een verwijzing naar de grote zaadbollen van de papaver), later ook met zaad: mecopin (West-Vlaanderen, 1226–1250), mecoppen (Hs. De Vreese), macopijn (1287), mancopyn (1351), mancnop (Holland, 1450–1470) ‘papaver’, macopijn saet (1287), macopisaet (ca. 1450) ‘papaverzaad’, maensaet ‘papaver’ (1477). De Mnl. vormen eindigend op –in of –ijn bevatten het materiaalsuffix Mnl. –ijn, Nnl. –en. Gezien het behoud van n in modern in maankop, is de eerste n van *mankopīn, *menkopīn waarschijnlijk tegenover de tweede n weggedissimileerd.
De Middelengelse vorm mecop ‘papaver’ heeft Caxton (in ‘Ryght good lernyng for to lerne shortly frenssh and englyssh’, 1483) waarschijnlijk aan het Vlaams ontleend. Nieuwnl. maenkop ‘papaver’, maensaed, maenkopsaed ‘papaverzaad’ (1599). In moderne dialecten: Westvlaams mèèkop, Zeeuws maenzaed, maonzaod; Gronings en Drents maankop, maankap, maanknop ‘klaproos’.
Ook de verwante vormen uit andere Germaanse talen bevatten veel samenstellingen met ‘hoofd’ en ‘zaad’, naast enkele anderen: Oudsaksich magonhouut ‘papaver’, lett. ‘maan-hoofd’, maho nom.sg. ‘papaver’, Middelnederduits mānkop; Oudhoogduits mago, maho ‘papaver’, mahosaf ‘maansap’, magarato ‘maan-onkruid’, magasāmo, magensāmo ‘maan-zaad’, magawurz ‘centauria minor’, magenhoubit, magenkopf ‘maankop’, Middelhd. mage m., magen, mahen m. ‘papaver’, magesame, mogesame m., Nieuwhd. Mohn, Zwitserduits mäge, Mägi, Megi m. ‘papaver’. Engels maw in maw seed ‘maanzaad’ is ontleend aan het Hoogduits (Mah, Moh). Modern Westerlauwers Fries moan(ne)kop. In het Noordgermaans: Ouddeens walmu(gh)æ, walmugha, MoDe. –mue, OZwe. valmoghe, valmogha, MoZwe. vallmo, Gutnisch –moge ‘slaap-maan’, waarbij –mugha, –moghe uit PGm. *mōgan– komt. Buiten het Germaans bestaan verwanten in het Grieks (Ionisch-Attisch mḗkōn, uit ouder *mākōn), en het Slavisch (Russisch mak).
De ee van WVla. mèèkop, Mnl. mecopin berust niet op Westnederlandse, palatale uitspraak van lange aa, zoals men in het verleden wel vermoed heeft, maar wijst op de vroegere aanwezigheid van een umlautfactor in de tweede lettergreep. We kunnen Oudnl. *mehen uit Oudgermaans *mahin- reconstrueren, een variant van de n-stam die de andere Oudgermaanse talen voortzetten (zie hieronder). De umlaut in Zwitserduits Mägi kan daarentegen veel later secundair ontstaan zijn.
Tot voor kort nam men aan dat de Oudhoogduitse en Oudsaksische vormen een lange aa bevatten, en uit PGm. *mēχan– te herleiden waren, zie EWAhd VI: 35–38. Maar Schaffner (2001: 557–563) heeft laten zien dat alle vormen met een lange klinker uit vrij recente klinkerrekkingen van PGm. korte *a zijn ontstaan. Hij en ook Kroonen (2013: 371) reconstrueren nu een Proto-Germaans paradigma met nom.sg. *mōχō, in andere naamvallen *magen-, *magan-, dat zelf uit een Proto-Indo-Europees zn. nom.sg. *méh2k-on-, gen.sg. *mh2k-n-´ verklaard kan worden. Roland Schuhmann (in EWAhd VI: 35–38) suggereert dat de wortel *méh2k– mogelijk dezelfde is als die van Nl. maag ‘spijsverteringsorgaan’. In dat geval is de papaver vernoemd naar de ‘zakken’ waarin het zaad zit.
Literatuur
EWAhd = Etymologisches Wörterbuch des Althochdeutschen.
Jacobs, Jozef. 1931. Over de dateering van het Oudwestvlaamsch Herbarium. Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 213–238, i.h.b. p. 236.
Kroonen, Guus. 2011. The Proto-Germanic n-stems. A study in diachronic morphophonology. Amsterdam/New York: Rodopi.
Kroonen, Guus. 2013. Etymological Dictionary of Proto-Germanic. Leiden/Boston: Brill.
Schaffner, Stefan. 2001. Das Vernersche Gesetz und der innerparadigmatische grammatische Wechsel des Urgermanischen im Nominalbereich. Innsbruck: IBS.
de Vries, Wobbe. 1925. Etymologische Aanteekeningen. TNTL 44, 192–206, i.h.b. p. 202.
Rob Duijf zegt
Leuke ethymologie, Michiel. Mag je vaker doen!
DirkJan zegt
Michiel de Vaan verzorgt al jaren deze op zich aardige etymologische rubriek, maar legt u mij eens uit wat er nu zo leuk is aan deze etymologie van ‘maanzaad’?
DirkJan zegt
En de titel is maan(zaad), maar geen verwijzingen naar de herkomst van maan. Dacht dat dat te maken had met maand. Zie het WNT:
http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M038129
Maar waarom heet maanzaad dan zo?
Rob Duijf zegt
Dat mag zo zijn, maar helaas volg ik Neerlandistiek nog niet zo heel lang. Een gemis, geef ik toe.
Maanzaad, wie kent dat smakelijke blauwgrijs/zwartje zaadje op brood of een hartige snack niet? Ik heb me vaak afgevraagd wat dat zaadje eigenlijk met onze aardse satelliet te maken zou kunnen hebben. Niks dus, als ik het slot van Michiels betoog goed begrijp.
Hypothetisch voert het woord terug op een Proto Indo-Europese (PIE) taalstam, waaruit het Nederlandse woord ‘maag’ zou zijn ontstaan, ter illustratie van de zaadlobben in een papaverdoos.
Dat het PIE aan de basis ligt van alle Indo-Europese talen (uitgezonderd het Baskisch en het Samisch = Finoegoerisch) was lange tijd gebaseerd op de omstreden Koergan-hypothese, geponeerd door de Litouws-Amerikaanse archeologe Marija Gimbutas (1921-1994). Recent aDNA (= oud DNA)-onderzoek ondersteunt deze hypothese echter onomstotelijk en dus ook het taaltheoretisch onderzoek (Ph.D. David W. Anthony e.a., 2015).
Overigens kan uit de papaverplant, behalve ruwe opium uit de zaaddoos, ook nog een rustgevende thee worden getrokken, waar babies en kleine kinderen goed op slapen…
Wat de ethymologie van maanzaad al niet teweeg kan brengen. Denk daar nog maar eens aan als je de volgende keer je tanden in een tijgerbroodje zet, Dirkjan…
DirkJan zegt
De laatste opmerking over de mogelijke relatie maan en maag was me niet ontgaan, maar het artikel vertelt helaas niet dat er kennelijk geen relatie is met de maan aan de hemel. Maan is een synoniem van papaver, dat is me nu pas na herlezing duidelijk geworden.
Rob Duijf zegt
DirkJan, het kan natuurlijk zijn dat mij iets ontgaat en in dat geval wil ik graag terecht worden gewezen, maar volgens mij is het synoniem van papaver niet ‘maan’, maar ‘maanzaad’. De ethymologie van die naam is in het artikel van Michiel de Vaan m.i. goed beargumenteerd.
De latijnse naam van papaver is ‘Papaver somniferum’. Dat komt van het Keltische woord ‘papapap’ (kinderpapa) of van ‘papa’ (pap of brij) en ‘verum’ (echt of waar), m.a.w. ware pap. Het plantensap werd namelijk in de pap gedaan om kleine, huilende kinderen rustiger te maken. ‘Somniferum’ is een vervoeging van ‘somnifer’ en betekent slaapverwekkend, vanwege de slaapopwekkende werking van het melksap.
De naam ‘slaapbol’ komt van de dikke, bolvormige zaaddoos. Uit het juiste geslacht en onder de juiste teeltomstandigheden kan door het inkerven van de onrijpe bol in geconcentreerde vorm ruwe opium worden verkregen.
Pas ontdekt: maanzaadpasta in een potje, ook wel papaverkaas, met tot 45% onverzadigde vetzuren (zelfs het essentiële linoleenzuur zit er in. Vergelijkbaar met pindakaas en tahin).
‘Sjtom hè? Tisj gewoon lekker!
Olivier van Renswoude zegt
Uit maanzaad perst men olie, dus een overweging waard is ook de wortel *māk- (lees *meh2k-) bij Pokorny, voorgesteld op grond van Lets màcu, màkt ‘drukken, persen’, Tsjechisch mačk-ám, -ati ‘id.’, Italiaans ammaccare ‘kneuzen’ en Latijn mācerō ‘week maken’.
Hierbij wellicht als genasaliseerde nevenvorm *menHk-, bekend van o.a. Oudkerkslavisch mǫka ‘meelbloem’ en Litouws mìnkyti ‘kneden, mengen, verfrommelen’. Al houdt Derksen voor deze wortel een verhaspeling van *menH- ‘vertrappen’ en *menk- ‘kneden’ voor mogelijk.