Door Marc van Oostendorp
Soms is het leven een waargebeurde aflevering van het Verwarwoordenboek. Dat gold in ieder geval voor degenen die afgelopen vrijdag het centraal eindexamen Nederlands voor vwo hebben gedaan.
Over het algemeen was het, om te beginnen, in zijn soort een goed examen. Ik houd zoals bekend niet van de soort, maar waar je een aantal jaar geleden ook nog allerlei fouten in zo’n examen kon vinden en er echt aantoonbaar onbeantwoordbare vragen werden gesteld, leek het me nu allemaal redelijk te doen. De klachten gingen onder andere over het feit dat onderwerpen waarop scholieren hadden geoefend te weinig aan bod kwamen – argumentatie, tekststructuur – omdat de meeste vragen gingen over de inhoud van de tekst. Dat is misschien een toetstechnisch probleem, maar daar moeten toetstechnici zich dan maar druk om maken.
Jeetje
Toch waren er nog steeds wel wat problemen – altijd weer verbazingwekkend als je beseft met hoeveel zorg en vergadertijd zo’n examen kennelijk wordt gemaakt. Er waren een paar vragen die naar hetzelfde leken te vragen, en dat is inderdaad onnodig verwarrend. En dan was er de kwestie van de beschouwing versus het betoog.
De kandidaten moesten de vraag beantwoorden of een column van Leonie Breebaart over de manier waarop de prijs van consumptieartikelen tot stand kwam (tekst 3 in het tekstboekje) nu een betoog was of een beschouwing. Op Twitter gaf de schrijfster zelf aan dat lastig te kunnen beoordelen:
Jeetje, wat een lastige vraag. Ik geloof dat mijn meeste columns daar tussenin zitten.
— Leonie Breebaart (@LeonieBreebaart) 12 mei 2019
Examenhandigheid
Nu geloof ik niet dat het een criterium is of de schrijver zelf alle vragen over zijn tekst foutloos kan beantwoorden. Een column kunnen schrijven is iets anders dan een column kunnen analyseren. Maar ik vermoed dat dit het soort vraag is waar veel mensen die niet in de bovenbouw van havo of vwo zitten moeite mee hebben.
Breebaarts tekst citeert eerst de filosoof Bas Haring die zegt dat hij geen Fairtrade-koffie meer koopt omdat de hoge prijs een indicatie zou zijn dat het product niet goed is (want anders zouden meer mensen het wel kopen, wat de prijs omlaag zou halen). Breebaart gaat daartegenin en geeft vervolgens enkele andere oorzaken waarom prijzen soms laag of hoog kunnen zijn.
Het is dus ongeveer duidelijk wat Breebaart vindt, en iemand met een beetje examenhandigheid zal daarom waarschijnlijk zeggen dat het wel een betoog zal zijn, want dat lijkt de rechte lijn die de examenmakers trekken: is er sprake van een eigen mening, dan is het dus geen beschouwing.
Ertussenin
Het is volgens mij geen harde scheidslijn in het dagelijks leven. Beschouwingen kunnen ook wel degelijk een mening hebben, en zelfs een heel duidelijke. Ik zou zeggen dat een beschouwing een tekst is waarin een kwestie van alle kanten belicht wordt, en een betoog een tekst waarin de schrijver een mening over een onderwerp formuleert.
Er kunnen teksten zijn die een kwestie van alle kanten belichten en een mening geven. Die teksten kunnen dus zowel als beschouwing als als betoog gelden. Ik ben helaas geen kenner van het oeuvre van Leonie Breebaart, maar haar column in het eindexamen van dit jaar heeft inderdaad de kenmerken van allebei en ‘zit er tussenin’.
Intenties
Nu valt ook hier wel iets meer over te zeggen. Op de middelbare school worden sommige termen kennelijk wat strenger afgebakend dan in het dagelijks leven en krijgen teksttypen definities die elkaar uitsluiten. Dat hoeft niet per se slecht te zijn, want het kan de analyse vergemakkelijk als je streng afgebakende definities hebt.
Nu blijken termen als betoog en beschouwing inderdaad in de voorschriften anders te worden gedefinieerd dan pakweg in het WNT of Van Dale (want die maken ongeveer het hierboven geschetste onderscheid). Dat verschil zit in de intentie van de auteur. Bij een beschouwing “is er niet op gericht de lezer voor een van die standpunten te winnen”, een betoog “heeft als doel de lezer van het standpunt te overtuigen”.
Dat is logisch gezien een duidelijk onderscheid, maar in de praktijk krijg je dan het probleem dat je als eindexamenkandidaat, opgesloten in een gymzaal. moet vaststellen of de auteur je nu wel of niet voor zijn standpunt wil winnen. In het onderhavige geval weet de auteur dat kennelijk zelf niet eens, en we weten na vele decennia van onderzoek dat het hopeloos is om zulke intenties te kunnen vaststellen als we alleen de tekst hebben. Hoe moet een scholier dat dan weten?
In een eerdere versie van deze post schreef ik ten onrechte dat er geen officieel document was met definities voor betoog en beschouwing zoals deze in het eindexamen gelden.
Gert Rijlaarsdam zegt
Misschien: https://nl.wikipedia.org/wiki/Beschouwing_(argumentatieleer). Wel geen WNT, of Van Dale, maar toch een bron
Marc van Oostendorp zegt
Ook uit deze definitie blijkt naar mijn smaak de hopeloosheid van de taak om op objectieve gronden vast te stellen of een tekst een betoog of een beschouwing is; het gaat enkel om de intentie van de auteur. Als die met het geven van zijn mening de bedoeling heeft de lezer te beïnvloeden is het een betoog, anders een beschouwing. Ik weet niet hoe je de auteursintentie in bijvoorbeeld Tekst 3 van dit eindexamen zou moeten vaststellen terwijl je in een gymzaal zit. (En dan blijkt de auteur dus zelf ook nog in verwarring te zijn over deze intentie.)
Gert Rijlaarsdam zegt
Of je nu in een gymzaal zit, of thuis achter je laptop: die objectiviteit bestaat niet. We vinden, in de cutluur, intersubjectief, dat er een verschil is tussen het delen van inzichten (waar gaat de discussie over etc.) en het overtuigen van een standpunt (dit is mijn standpunt in die discussie, en ik wil u ervan overtuigen dat dit het juiste standpunt is). Het is een belangrijk onderscheid, hoewel lang niet altijd duidelijk, eenduidig. Dat is zo leuk aan taalonderwijs, al die vermommingen, die je moet kunnen doorzien als vermommingen. Dat je wel over definities kunt bechikken om de taalwereld een beetje in de greep te krijgen, maar dat het altijd taal over taal blijft.
Het voorstel van docente Piters te Rotterdam om van zo’n vraag een discussievraag te maken vind ik zeer aantrekkelijk: want daar gaat het tenslotte om, dat je argumenten voor het een als zowel het ander zou kunnen aandragen: in feite een beschouwing! Dat is wat taalonderwijs (en het examen?) mag zijn.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, ik kan me daar ook helemaal in vinden. Geef bijvoorbeeld van deze tekst aan waarom het een betoog kan zijn en waarom het een beschouwing kan zijn.
Jesse van Rijn zegt
In de examensyllabus 2019 (bijlage 4) staan de definities: https://www.examenblad.nl/examenstof/syllabus-2019-nederlands-vwo/2019/vwo/f=/nederlands_vwo_2versie_2019.pdf
Marc van Oostendorp zegt
Dit had ik tot mijn schande gemist. Ik pas de tekst aan,
Albert Oosterhof zegt
Vragen naar het tekstgenre is op zich interessant. In de journalistieke praktijk is het een relevante vaardigheid om de kenmerken van genre te kunnen onderscheiden en toepassen bij het volbrengen van een opdracht. Bovendien is het een aspect dat ook in verband te brengen is met grammaticale, stilistische en literaire facetten. Een mooi neerlandistisch onderwerp om in de les verder mee aan de slag te gaan. De schoen wringt echter bij het onderscheid tussen ‘betoog’ en ‘beschouwing’. Wordt dat onderscheid in de realiteit (nog) echt gemaakt? Dus het achterliggende idee is oké, maar ga aan de slag met benamingen voor en kenmerken van reële genres, zoals opiniestuk, column of analyse.
Gerard van der Leeuw zegt
Het is lood om oud ijzer en de gegeven definitie is echt flauwekul. Quasi wetenschappelijke onzin. Het onderscheid is gewoon niet te maken, zeer niet aan de hand van het gegeven stuk. Het is geen wonder dat kinderen die dit soort lulkoek moeten leren een hekel krijgen aan onze mooie taal. Jammer, maar eerlijk gezegd: misdadig!
jacquesvandenoever zegt
Ergens in oktober 2011 heb ik de kwestie beschouwing-betoog voor de aardigheid eens aangekaart in de rondzendmail van Digischool (intussen helaas opgeheven). Na veel frustrerende ervaringen met schoolboeken en examens, discussies met leerlingen en collega’s en rondzoeken in woordenboeken of op het internet, was mij wel duidelijk geworden dat het onderscheid verdomd lastig te maken was. Ik herinner me dat er erg veel gereageerd werd door collega-neerlandici (waaronder Gert Rijlaarsdam, die vermoedde dat Antoine Braet de kwestie had ingevoerd in het curriculum). En niemand wist het verschil tussen de tekstsoorten eigenlijk bevredigend af te bakenen. Of de eer mij toekomt, is niet interessant, maar de vraag naar de tekstsoorten verdween tot blijdschap van velen uit de examens.
Mijn standpunt is altijd geweest dat je leerlingen op het eindexamen geen kwesties moet voorleggen waar we zelf als docenten of experts het al niet over eens kunnen worden. Erg jammer dat de examenmakers inmiddels weer beter denken te weten hoe de vork in de steel zit en aankomen met een onmogelijk goed te beantwoorden vraag.
DirkJan zegt
De antwoorden staan sinds 17.00 uur online en voor deze gewraakte vraag had je antwoord C of D moeten kiezen en dan wordt de tekst dus niet als een beschouwing, maar als een betoog gezien.
Wat het verschil is tussen een beschouwing en een betoog is me wel duidelijk, kort gezegd, een beschouwing is objectief en een betoog subjectief. Maar wat het nu precies bij deze tekst is, is moeilijker vast te stellen en had ik – net als Marc van Oostendorp – juist voor antwoord B, een beschouwing gekozen. Een 10 zit er voor hem in ieder geval niet meer in.
En het bleef nog lang onrustig in de binnenstad.
DirkJan zegt
En wie zich ook over deze vraag wil buigen, open de pagina van het examen en klik eerst op de bijlage om tekst nummer 3 te lezen. Bekijk dan vraag 33 van de opgaven en zie dan bij het correctiemodel dat zowel antwoord C als D goed worden gerekend.
https://www.examenblad.nl/examen/nederlands-vwo-2/2019/vwo?topparent=vg41h1h4i9qe
Albert O zegt
Ik dacht ook dat het een beschouwing was. Een van de twee juiste antwoorden is blijkbaar:
D een betoog, omdat in de tekst wordt beargumenteerd welke manier van denken de juiste is in ethische kwesties rondom voedsel.
Maar als je reflecteert over welke manier van denken de juiste is in ethische kwesties, dan ben je toch eerder beschouwend bezig dacht ik!
Féline zegt
Nu we het toch over beschouwingen en betogen hebben; in vraag 22 zit een fout. Er wordt hier gevraagd naar een tekstDOEL. Echter bestaan de opties uit beschouwingen en betogen (tekstSOORTEN).
jacquesvandenoever zegt
Alweer zoiets. De vragenstellers lijken zelf verstrikt te raken in de flauwekulterminologie die rondom teksten is bedacht. In mijn optiek zit daar de wens achter om tekstbegrip te operationaliseren in een soort ‘studeerbare’ onderdelen. Die kan je namelijk mooi rubriceren, in niveaus onderbrengen, in methoden behandelen en, jawel, toetsen. Helaas blijken de onderdelen in de praktijk uiterst discutabel, maar om daar achter te komen moet je natuurlijk wel voor de klas staan.
Natuurlijk is er niks tegen om met leerlingen te discussiëren over de bedoeling van schrijvers, maar teksten lenen zich bijzonder slecht voor starre rubricering, vooral als ze uit het echte leven van Groene Amsterdammer, NRC, Trouw of Volkskrant komen.