Door Marc van Oostendorp
Een van de fascinerendste verschijnselen in de communicatie is ongetwijfeld de ironie. Het is typisch menselijk: ik geloof niet dat er diersoorten zijn die elkaar ironisch bejegenen, en kunstmatige intelligentie is er bij mijn weten ook nog niet aan toe.
Het is alleen de vraag hoe je het gebruik van ironie precies moet begrijpen. De klassieke definitie is dat je bij ironie het ‘omgekeerde zegt van wat je bedoelt’. Je kijkt uit het raam, het regent pijpenstelen, en je zegt ‘lekker weer, hè’.
Dat voorbeeld is alleen minder kenmerkend dan je zou denken. Er zijn allerlei problemen met die definitie, en in een recent (ongepubliceerd) artikel vatten de Amerikaanse taalkundigen Cohn-Gordon en Bergen die aardig samen.
In de eerste plaats is niet duidelijk waarom mensen ooit de behoefte zouden hebben om het omgekeerde te zeggen van wat ze bedoelen. Dat is wel het grootste probleem met ironie: ze lijkt omslachtig en zo ongeveer bedoeld om misverstanden te creëren, dat alles maakt het lastig te begrijpen waarom mensen zich aan zoiets overgeven.
Bovendien zeggen mensen die ironisch praten lang niet altijd ‘het tegenovergestelde’ van wat ze bedoelen. Stel dat je met een vriend naar een vreselijk amateuristsch concert bent geweest van een kraaienvalse zanger. Bij het naar buiten gaan zeg je “Waar heeft die op het conservatorium gezeten?” Dat is ironisch, maar het is niet ‘het tegenovergestelde van wat je bedoelt’, want het is niet duidelijk wat ‘het tegenovergestelde’ van een vraag is.
En tot slot kun je ook niet over alles ironisch zijn door het tegenovergestelde te zeggen. Na het concert loop je met je vriend de straat op. Daar staat een auto waarvan je allebei duidelijk ziet dat een paar ruiten gebroken zijn. Je kunt dan zeggen “alle ruiten van die auto zijn nog heel”. Dat is wel vervreemdend, maar geen ironie.
Cohn-Gordon en Bergen hebben, vind ik, een aardig idee over wat ironie is. Je zegt iets dat evident niet van toepassing is op de situatie – dat kan zijn ‘het tegenovergestelde van wat je bedoelt’, maar dus ook een vraag die duidelijk niet past – en je doet dat niet alleen om iets inhoudelijks mee te delen – het regent, de zanger is vreselijk –, maar vooral ook om iets te zeggen over de ‘common ground’.
Die common ground is een vakterm in de communicatietheorie, die verwijst naar de kennis die deelnemers aan een gesprek delen. Zonder common ground is menselijke communicatie nauwelijks mogelijk. Ook als ik niet-ironisch zeg “die zanger is vreselijk”, doe ik een beroep op de common ground, bijvoorbeeld door met de uitdrukking ‘die zanger’ te verwijzen naar die éne zanger aan wie wij nu allebei denken. Omdat ik weet dat wij allebei aan dezelfde zanger denken, hoef ik dat niet nader te expliciteren.
In ironie doe je nog iets meer: je wijst er nadrukkelijk op dat jij die zanger niet alleen vreselijk vindt, maar dat je ervan uitgaat dat iedereen dit al wist, dat het in de common ground zat, voordat je het zei: dat je gesprekspartner het ook vindt, of in ieder geval dat hij weet wat jouw muzikale smaak is. Je doet dus ook een mededeling over die common ground. Dát is de functie van ironie: bevestigen dat je onuitgesproken dingen deelt.
Dit is de reden waarom het met de gebroken autoraampjes niet goed werkt. Als je beiden kunt zien dat die raampjes kapot zijn, is er weinig geheimzinnigs aan de common ground. Ironie gaat daarom ook in de regel over meningen, die nu eenmaal niet onmiddellijk zichtbaar zijn.
Cohn-Gordon en Bergen gaan niet precies in op de reden waarom je eigenlijk dan over die onuitgesproken common ground zou willen praten, maar je kunt je voorstellen dat het iets te maken heeft met het complexe sociale karakter van de mens en de bijzondere plaats die precies de common ground daarin inneemt. Mensen genieten ervan als ze een grote common ground hebben met hun gesprekspartner, ‘samen’ speelt een belangrijkere rol voor de mens dan voor andere diersoorten. Er is ook geen andere diersoort die het leuk vindt om samen naar de televisie te kijken.
Het probleem is nu natuurlijk dat die common ground, precies omdat hij onuitgesproken is, ook altijd een factor is van onzekerheid. Het is daarom prettig om te weten dat je mensen om je heen hebt met wie die common ground ook op het gebied van opinies redelijk stabiel is. Vandaar dat zoveel mensen klagen dat ironie op sociale media niet werkt: je hebt daar te maken met een minimale common ground, omdat je voortdurend praat met mensen die je niet kent en die je ook niet kunt zien. En vandaar ook dat een avondje op Twitter, ondanks alle verhalen over filterbubbels, uiteindelijk minder bevrediging schenkt dan naar een concert gaan met vrienden.
Gerard van der Leeuw zegt
Wat dunkt me erg belangrijk bij ironie is, is de intonatie waarmee je de dingen zegt. Je vraagt naar het conservatorium van je kraaievalse zangers op een heel andere toon, dan wanneer je concrete informatie over een goede musicus zou vragen. Dat is dunkt me ook een van de redenen waarom het op sociale media niet werkt (nog afgezien van het feit dat de meeste schrijvers daar zichzelf veel te serieus nemen en iedere vorm van relativitieit missen). Ik gaf eens een avond over de gedichten van Heine (en de composities op zijn teksten). Door je stemgebruik kun je ironie (die mensen, als ze het gedicht lazen) niet voelden, hoorbaar, begrijpelijk maken….. Er gingen ineens deuren open. En goede acteur kan het, dunkt me, ook met zijn mimiek en gebaren.
Antal van den Bosch zegt
Koen Hallmann en collega’s (ik was een van de collega’s) schreven over dit onderwerp in het in 2016 verschenen artikel “Sarcastic soulmates: Intimacy and irony markers in social media messaging’ (Linguistic Issues in Language Technology, 14:7 – http://csli-lilt.stanford.edu/ojs/index.php/LiLT/article/view/50
Als je een common ground hebt dan kun je ook lekker subtiel ironisch zijn op Twitter.
We gebruikten voor deze studie veel data (Nederlandse tweets) en automatische methoden voor de detectie van ironie – dat is tot op zekere hoogte mogelijk.
Marc van Oostendorp zegt
Dat is interessant, dank je wel. Het hier besproken artikel vat inzichten uit de filosofische school samen – de gebruikte methode is die van het gedachteexperiment, goed om te zien dat er andere empirische bronnen convergeren.
Rob Duijf zegt
“Er is ook geen andere diersoort die het leuk vindt om samen naar de televisie te kijken.’
Nou…
https://youtu.be/JemwWI54SJc
Lucas zegt
Dit is niet wat je noemt nieuw; ironie koppelen aan common ground op deze manier gebeurt al jaren. Sterker nog, toen ik mijn masterscriptie schreef over ironie in nieuwsinterview, nu zeven jaar geleden, was dat al diep geworteld in de literatuur over humor en ironie in gesprekken. En ook toen was common ground al een zeer onbevredigend antwoord, want hoewel het inherent klopt, is het niet veel meer dan een herformulering van het probleem.
En wat Rob Duijf ook al suggereert, diersoorten die het tegenoverstelde doen van wat hun gedrag suggereert zijn er genoeg. Ironie wordt, aan de hand van het werk van Gregory Bateson, vaak gekoppeld aan bijvoorbeeld apen die doen alsof ze agressief zijn als vorm van spel. Hun houdingen en uitdrukkingen zijn indexicaal voor ruzie, maar moeten begrepen worden als niet ruzie.
Redactie Neerlandistiek zegt
Daarom is het hier besproken artikel ook een overzichtsartikel.
Lucas Seuren zegt
Dat was mij niet duidelijk
Wouter Steenbeek zegt
De klassieke definitie van ‘ironie’ is helemaal niet dat je precies het omgekeerde zegt van wat je bedoelt. Het Griekse woord eirônia komt van eiromai, wat ‘vragen (naar)’ betekent. Letterlijk betekent het ’toestand van vragendheid’. Je doet je dus onwetend voor, terwijl je dat niet bent. Een zin als “waar heeft die op het conservatorium gezeten” past perfect in die definitie. Het boven geciteerde werk sluit daar ook weer uitstekend op aan: je kunt pas onwetendheid veinzen als je mag aannemen dat de ander beter weet. Precies het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt is ook een vorm van ironie, maar slechts de minst subtiele.
In ons schoolboek Nederlands stond als voorbeeldzin: “Weet je wat jij moet doen? Leren fietsen! Dan kun je zelf de vertrektijd bepalen.” Dat voorbeeld kwam uit de mond van een opa wiens kleinzoon erover klaagt dat het busrooster nét niet op zijn schooltijd aansluit. Hier doet opa dus alsof hij niet weet dat zijn luie kleinzoon kan fietsen.
Strikt genomen zijn over- en onderdrijving ook een vorm van ironie. Ook daar zeg je tenslotte iets anders dan je bedoelt, met het idee dat de luisteraar dat begrijpt. Het is alleen wel algemeen geaccepteerd dat er een element van spot in moet zitten. Dat schijnt in de oudheid ook al zo te zijn geweest: mijn woordenboek geeft ‘spot’ letterlijk als mogelijke betekenis van eirônia.
Wouter Steenbeek zegt
In plaats van ‘strikt genomen’ had ik beter ‘ruim gedefinieerd’ kunnen schrijven. Bij een gewone over- of onderdrijving doe je jezelf tenslotte niet voor als onwetend.
DirkJan zegt
Is ironie niet een eenvoudige manier van humor om iemand aan het lachen te maken?
Marcel Meijer Hof zegt
Mit verlaub, ik voel de dringende drang om ook mijn twee teckels ten tonele te voeren. Twee eigenzinnigen die, aangelijnd en wel, direct na een ontmoeting met collega-hond en/of mens met aandacht, een sterke aanvechting krijgen een spiegelgevecht met elkaar aan te gaan met als enig doel maximale aandacht te genereren. Dat lukt uitstekend en mijn verklarend commentaar luidt dan ook steevast ‹ toneelstukje › !
Tot slot, in ieder geval de oudste van de twee stelt het hogelijk op prijs wanneer wij gevierenlijk – twee teckels en twee baasjes – op de bank TV kijken: De roedel is weer verenigt.
Tot zover dit overbodig terzijde. Fijne dag nog verder en voorzichtig met poezenfilmpjes :- ]
Marcel Meijer Hof zegt
Oeps: verenigt – verenigd