door Viorica Van der Roest
In het Huizer dialect noem je de vuilnisbelt ‘de zolft’. Dat is natuurlijk vooral heel exotisch en uniek, maar wat voor etymologische achtergrond heeft dat woord nu eigenlijk?
Bij een speurtocht op internet blijkt dat deze vraag ook al eens gesteld is in 2015, op de Facebookpagina van Vrienden van het Oude Dorp. Uit de reacties op het bericht blijkt wel dat het woord door een aantal mensen nog steeds gebruikt wordt, maar de vraag naar de etymologische verklaring is hier nooit beantwoord. Wanneer ik ‘zolft’ in mijn browser typ, weet Google zeker dat ik zoloft bedoel, de Amerikaanse merknaam van een veelgebruikt antidepressivum. Ik corrigeer en geef nog een keer de zoekopdracht ‘zolft’. Nu kom ik erachter hoeveel mensen die iets over zoloft willen schrijven of vragen een typfout maken. Goed, van Google deze keer geen heil te verwachten dus.
De etymologische woordenboeken bieden ook geen uitkomst. Of welk ander woordenboek dan ook. Dan zelf maar een onderzoekje beginnen, dacht ik, want nu wilde ik het weten ook. Mijn eerste idee was om te kijken of er een verwantschap met belt kan zijn; wie weet is er een oudere vorm van dat woord die via een alternatieve klankverandering ook tot het Huizerse zolft kan hebben geleid. Dat was doodlopende weg nummer één. Het woord komt wel sinds de Middeleeuwen voor in teksten, maar steeds al in die vorm: ‘belt’. Volgens het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands van M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) betekent het ‘kleine hoogte’ of ‘stortplaats’. De meeste etymologen nemen aan dat het een ablautvorm van bult is; het is moeilijk om je voor te stellen hoe daar zolft uit zou kunnen zijn ontstaan.
Dan maar eens zoeken naar varianten van zolft. Een mogelijke variant zou zijn: ‘zolcht’. In Holland zijn tot in de Middeleeuwen nog Westgermaanse vormen als ‘stift’ (=sticht) en ‘graft’ (=gracht) bewaard gebleven, maar op den duur heeft de klankverschuiving van -ft naar -cht, die elders al eerder gebeurde, ook in het Hollands plaatsgevonden. Het is echter bekend dat in een behoudend dialect als het Huizers sommige oude vormen langer bewaard zijn gebleven; zolft zou ook zo’n oude vorm kunnen zijn. Maar helaas: ook zolcht (of solcht) staat niet in een woordenboek. Doodlopende weg nummer twee, dus.
Volgende aanknopingspunt: de kleinste betekenisvolle eenheid in het woord, namelijk: zol. Dat element kennen we natuurlijk goed uit het woord zolder. Daar is gelukkig wel een heel duidelijke etymologische verklaring voor: het is ontleend aan het Latijn: solarium. Mijn woordenboek Latijn-Nederlands meldt hiervoor (naast de betekenis ‘zonnewijzer’) een betekenis die voor de verklaring van zolder van toepassing is: ‘iedere aan de zon blootgestelde plaats, plat dak, balkon, terras’. In de verschillende etymologische woordenboeken is te lezen dat de Germanen de bouwstijl van de Romeinen deels overnamen en daarbij ook de woorden voor de bouwelementen: zolder, kelder, muur etc.. In dit geval, de plek voor een afvalberg, komt de betekenis ‘terras’ eigenlijk als enige in aanmerking voor serieuze overweging.
Maar, hoewel je je kunt voorstellen dat je afval in de zon legt om te drogen, of een afvalberg aanlegt op een terrasje, overtuigend is het nog niet. Je krijgt bij het doorlezen van de bewijsplaatsen namelijk toch het idee dat het woord zolder al vrij snel exclusief de bovenste verdieping van een gebouw ging aanduiden. Daarom nog één poging: is zol/sol op zichzelf ook een woord? En ja! Eureka. De Vries meldt in het Nederlands Etymologisch Woordenboek, (1971) voor sol: ‘met water en modder gevulde kuil in het morenelandschap’ (vooral op de Veluwe); mnl. sol ‘poel, vuil, drek’; sole ‘geul, kuil’. Het Friese soal is er ook mee verwant, en De Vries heeft er nog meer interessants over te melden. Bovendien viel me nu opeens de overeenkomst met het Engelse soil op (die noemt De Vries niet). Het woord sol staat trouwens ook in het MNW.
Een geul of kuil, desnoods een poel, waarin je afval verzamelt, dat klinkt logisch. Weer een mysterie opgelost. Geen van de Westgermaanse verschijningsvormen die De Vries noemt, heeft trouwens de uitgang op -ft. Misschien heeft het Huizer dialect hiermee een oudere of alternatieve vorm van het woord bewaard.
Henk Wolf zegt
Als ‘zol’ in het woord ‘zolft’ zou zitten, dan heb je het probleem dat je het stukje -ft onverklaard moet laten. Dat lijkt me etymologisch nogal onbevredigend. Je zou ook kunnen kijken of een verband met ‘slufter’ en ‘slochter’ (met metathesis) plausibel is, misschien in de betekenis van een sleuf of een water waarin afval werd gestort, misschien ook in de betekenis van het soort landschap waarin een stortplaats lag.
Viorica Van der Roest zegt
Dat is ook een interessante hypothese! En het zou inderdaad die uitgang op -ft kunnen verklaren.
Erik Bouwknegt zegt
Gotisch bisauljan = vies maken, bevlekken
Zit je nog steeds met die -ft, maar het zou een aanknopingspunt kunnen zijn.
Viorica Van der Roest zegt
Dat is zeker verwant met zol/sol; De Vries noemt ‘bisauljan’ ook (zie de link in mijn één na laatste alinea).