Door Marc van Oostendorp
Soms lees je een wetenschappelijk boek, waarvan je meteen denkt: dat wordt niks. Ik ben in mijn carrière overigens een paar keer in de gezegende omstandigheid geweest dat ik een paar jaar later met veel succes precies de in dat boek voorgetelde theorieën ging aanhangen: niets is bevredigender aan het wetenschappelijk bedrijf dan tot een geheel nieuw idee te komen.
Maar ik betwijfel dus of me dat gaat overkomen met Syntax with oscillators and energy levels, van de Amerikaanse taalkundige Sam Tilsen.
Zolang als ik taalkundige ben, kom ik af en toe bèta-wetenschappers tegen die taal ook heel interessant vinden en die menen dat de reden dat de taalkunde maar niet opschiet is omdat taalkundigen allemaal simpele alfa’s zijn met naïeve ideeën. Laat een stelletje natuurkundigen een paar jaar aan de taal werken en alle problemen werken als sneeuw voor de zon. Wat zij vervolgens voorstellen zijn dingen die al 100 keer geprobeerd zijn.
Tilsens boek past wat mij betreft in dat rijtje. Zijn idee is dit: bestaande syntactische theorieën zien zinnen metaforisch als ruimtelijke objecten. In de zin Koos eet zijn kaas hebben de woorden allerlei relaties met elkaar; eet zijn kaas is bijvoorbeeld een gezegde, en zijn kan terugslaan op Koos. Ik schrijf het nu een beetje huiselijk op maar de trouwe lezer van Neerlandistiek weet natuurlijk dat er enorme theoretische bouwwerken zijn opgebouwd rondom dit soort gedachten.
Weg ermee! zegt Tilsen. Die domme syntactici zijn vergeten dat zinnen tijd in beslag nemen. Je zegt het ene woord voor het andere! Tilsen wil daarom een ‘natuurkundige’ theorie over syntaxis die deze tijdsdimensie nu juist wél in de analyse betrekt.
Het probleem hierbij is dat er natuurlijk wel degelijk veel theorieën zijn die deze tijdsdimensie in de beschouwing proberen te betrekken (al wordt er soms ietwat onnauwkeurig gesproken over links en rechts in plaats van eerder en later). Maar vooral: dat degenen die dit niet doen, daar juist menen goede redenen voor te hebben. Noam Chomsky heeft bijvoorbeeld regelmatig gewezen op de volgende zin:
- Instinctively, eagles that fly can swim.
In deze zin vat iedere spreker van het Engels instinctively op als een bepaling bij swim en niet als een bepaling bij fly, ook al staat dat woord in termen van tijd dichterbij. Het idee is dat swim toch dichterbij staat omdat het in dezelfde hoofdzin staat als instinctively, terwijl fly in een bijzin staat. (Ik heb dit argument zes jaar geleden omstandiger uitgelegd.)
Men hoeft het natuurlijk niet met deze redenering eens te zijn, maar je kunt er niet zomaar aan voorbij gaan. De wetenschap komt in ieder geval niet verder als iedere geleerde het wiel opnieuw gaat uitvinden zonder kennis te nemen van eerder gemaakte tegenwerpingen.
De échte reden waarom ik echter denk dat het weinig wordt met Tilsons oscillaties en energieniveaus is dat hij eigenlijk geen echte uitgewerkte voorbeelden geeft van wat je met zijn theorie nu eigenlijk kan dat in eerdere theorieën niet kon. Hij geeft wel wat voorbeelden van zaken die tot de canon van de syntactische theorie behoren en die hij beweert ook aan te kunnen. (Het instinctively-argument zit daar dus niet bij, zeker niet in de sterke vorm: dat het erop lijkt dat in alle talen zaken als zinsinbedding belangrijker zijn voor het bepalen van afstand tussen zinsdelen dan links-rechtsrelaties, pardon, temporele ordening). Maar die voorbeelden zijn allemaal erg schetsmatig (onderwerpen waarover duizenden pagina’s zijn volgeschreven, behandelt hij in een handvol bladzijden), en vooral komt hij niet met iets wat we tot nu toe niet konden begrijpen maar dankzij de oscillators wel.
Hij moet het dus vooral hebben van conceptuele argumenten – de gedachte dat het belangrijk moet zijn dat zinnen zich ontvouwen in de tijd. Maar zelfs als iedereen zich nu voor zijn hoofd zou slaan en zou roepen ‘oh, wat dom dat wij alfa’s daar nooit aan hebben gedacht!’ gaan mensen nu eenmaal niet over naar een nieuwe theorie als ze daar geen leuke dingen mee kunnen op het gebied dat hen interesseert. Voor syntactici is dat: het ontleden van zinnen die eerder onontleedbaar waren.
Lucas zegt
Zinnen ontvouwen zich in de tijd… Dat niemand daar ooit op is gekomen of, ondanks Chomsky, geprobeerd heeft theorieën om te bouwen…
Marc van Oostendorp zegt
De auteur heeft wel degelijk heel veel literatuur gelezen, maar hij heeft dus precies om deze kwestie heen gelezen. Er zijn natuurlijk juist (binnen en buiten het Chomskyaanse paradigma) veel discussies gevoerd over de juiste representatie van syntactische structuur, en de vraag of lineaire volgorde daarin een rol speelt.
Wat mij vooral verbaast is dat zo’n auteur zelf niet ziet dat een exercitie als deze volkomen zinloos is. Zelfs als zijn normalisatie uiteindelijk de beste blijkt te zijn, zal men op zijn best over een paar decennia ontdekken dat hij zoiets al had gezegd, en dan wordt dit een voetnoot in de literatuurgeschiedenis. Met alleen conceptuele argumenten druk je een wetenschappelijke discussie doorgaans niet een andere kant op.