Door Marc van Oostendorp
“De meeste wetenschappers zijn geen ridders te paard”, waarschuwde de jonge onderzoeker Ludo Schoenmakers een paar dagen geleden op Voxweb, de journalistieke website van mijn Radboud Universiteit.
Schoenmakers, die een proefschrift schrijft over een onderwerp in de fysisch-organische chemie, was kennelijk om zich te vertreden naar een avondje in Nijmegen geweest over de relatie tussen media en wetenschappers. Hij had daar onder andere de neerlandica Lotte Jensen zien optreden en de neuroloog Bas Bloem die neurogeneratieve ziekten onderzoekt. De conclusie van de avond was dat het belangrijk is voor de moderne onderzoeker om in de media te verschijnen. Jensen trekt zo met succes studenten; Bloem wil de mensheid voorlichten over wat te doen aan de nare ziekten die hij onderzoekt. Bloem was degene die zich kennelijk als een ‘ridder te paard’ beschreef.
Babbelen
Schoenmakers betwist het individuele nut voor sommige onderzoekers niet, maar hij waarschuwt dat niet iedere wetenschapper per se in de media moet. Hij geeft daarbij twee argumenten. In de eerste plaats werken “de meeste wetenschappers aan een paar specifieke vragen die vakgenoten relevant vinden maar die weinig directe betekenis hebben voor ieder ander”. Het zou zelfs gevaarlijk zijn om zulk onderzoek wel in de media te brengen, want versimpeling ligt altijd op de loer.
Er is volgens Schoenmakers zelfs een gevaar aan de introductie van weer een nieuwe eis aan wetenschappers: behalve publiceren in vaktijdschriften, doceren, geld aanvragen en wat niet al moeten ze ook nog eens met hun hoofd op de televisie. Enigszins raillerend stelt Schoenmakers zich een commissie voor die twijfelt: “Kandidaat A heeft een indrukwekkende wetenschappelijke staat van dienst, maar kandidaat B kan goed babbelen met Matthijs van Nieuwkerk.”
Uit de slaap
Schoenmakers geeft impliciet toe dat hij spreekt vanuit een enigszins luxueuze positie: de fysisch-organische chemie staat op geen enkele manier onder druk en kennelijk kunnen fysisch-organisch chemici zich veroorloven om zich op te sluiten in hun laboratoria om daar zich vooral te richten op hun ‘specifieke’ vragen en de vakgenoten die deze ‘relevant’ vinden. Het geld blijft toch wel stromen.
Nu heeft Schoenmakers ongetwijfeld gelijk dat het wat ver zou gaan om van iedere wetenschapper te verlangen dat zij zich dagelijks naar de DWDD-studio spoedt, al zou dat ongetwijfeld voor levendige televisie zorgen. Schoenmakers overdrijft denk ik zelfs nog als hij zegt dat “de meeste wetenschappers” aan ontoegankelijke vragen werken; in de praktijk werkt vrijwel iedere onderzoeker aan vragen die niet relevant zijn.
Maar op dit moment leven we in een situatie dat de meeste mensen niet alleen geen idee hebben wat de stand van kennis op dit moment is in de ‘fysisch-organische chemie’, Schoenmakers vakgebied, maar zelfs eigenlijk geen manier hebben om dat uit te vinden. Achter al die kleine en specifieke vragen die de collega’s van Schoenmakers nachten uit de slaap houden, zitten vast grote en interessante vragen die ook anderen kunnen raken en boeien.
Enthousiasme
Ik ben ervan overtuigd dat het belangrijk is om die kennis te delen, zelfs als je vak niet in gevaar is, zoals in het geval van Jensen, of aan mensenlevens raakt, zoals in het geval van Bloem. Kennis is een van de waardevolste producten die de mensheid heeft; universiteiten hebben de taak om die producten niet alleen met vakgenoten te delen, maar ook met de samenleving.
Dat hoeft, nogmaals, niet de taak van iedere onderzoeker te zijn, maar het zou mooi zijn als iedere onderzoeksgroep van enige omvang probeert iemand aan te stellen die op een heldere en aantrekkelijke manier zijn vak over het voetlicht kan brengen. Dat hoeft, anders dan Schoenmakers suggereert, natuurlijk niet te betekenen dat zulke kwaliteiten ten koste gaan van het onderzoek (‘kandidaat A is een goede wetenschapper maar kandidaat B kan communiceren’). Er is genoeg onderzoek dat suggereert dat de beste communicatoren in de wetenschap zelf ook succesvolle onderzoekers zijn. Het enthousiasme dat iemand ertoe drijft om avonden door te werken in het lab, kan zo iemand er ook toe brengen zich af en toe tot het grote publiek te wenden om te laten zien hoe mooi ze is, de wetenschap.
Dit stuk verscheen gisteren op de Nijmeegse site Vox.
Gerard van der Leeuw zegt
Helemaal mee eens. Overigens zijn de beste wetenschappers vaak diegenen die hun vak ook het best weten te ‘populariseren’. Kennis delen is uiteraard altijd belangrijk, al was het maar omdat een wetenschapper die, zoals helaas veel politici, buiten de maatschappij leeft, hoe dan ok uiteindelijk zichzelf buiten die maatschappij plaatst. Het gaat niet om een lekkere babbel. het gaat om het inhoudelijke verhaal.
Cetero censeo dat DWDD niet meer is wat het eens was. Er zitten daar te veel mensen met een snelle babbel. Gelukkig woon ik in Amsterdam, waar je gelukkig nog Spui 25 hebt, en de Amsterdamse Academische Club. Zonder duurbetaalde camera’s je verdiepen in de problemen die de wetenschap oproept en probeert te doorgronden. Het is bloed nodig!
Lucas zegt
Onderzoek wordt gefinancierd door de samenleving, het lijkt me niet meer dan logisch dat je de samenleving informeert over wat je met het geld doet.
Waar denk ik vaak het probleem zit is niet het gebrek aan relevantie, maar dat we niet in staat zijn ons te verplaatsen in de “gemiddelde” niet-academicus. Ik moest voor een subsidievoorstel een lekensamenvatting schrijven, en dat koste heel wat iteraties; terminologie waarvan ik dacht dat die algemeen bekend zou zijn, was dat gewoon niet. Zelfs iets als ‘secondary care’ moet toegelicht worden, en ik ben NB zelf een buitenstaander in de Britse zorg. Je zit zo in een vakgebied, dat je de wereld niet meer anders kunt zien.
Het idee om je onderzoek uit te leggen met alleen de 1000 meest gebruikte woorden in een taal is in dat opzicht een interessante uitdaging. Het leert je in ieder geval nadenken over hoe je onderzoek in elkaar steekt en hoe je dat eventueel kunt communiceren.
En natuurlijk vaker onderzoek in de kroeg, of hoe dat soort popularisering ook maar heet.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Er zijn natuurlijk meer mogelijkheden dan DWDD. De universiteit zou die in kaart kunnen brengen en aangeven hoe zij haar medewerkers wil helpen van die mogelijkheden gebruik te maken.
DirkJan zegt
Een wetenschapper die goed kan communiceren zal geen moeite of tegenzin hebben om zijn vak onder een brede aandacht te brengen, maar moet je wetenschappers die deze gave niet hebben verplichten of aanmoedigen om ook publiekelijk op te treden? Ik weet het niet.
Er zijn ook algemene wetenschapsjournalisten die allerhande wetenschapsdisciplines volgen en in de media brengen, een beroepsgroep die steeds belangrijker wordt in wetenschapscommunicatie. En dat geldt zeker ook voor het populariseren van buitenlands onderzoek waarvan ik aanneem dat die onderzoekers, ook al kunnen ze goed communiceren, bijvoorbeeld niet zo snel op de Nederlandse televisie zullen verschijnen.