Door Ton Harmsen
Een merkwaardig verhaal in de Trou-ringh van Jacob Cats is ‘Liefdes vosse-vel’. Het is pas in of na 1657, dus minstens twintig jaar na de eerste druk, toegevoegd en dan ook nog op een apart katern – mogelijk zelfs na de dood van Cats in 1660. De Trouwring (zoals de uitgever Jan Jacobz Schipper het dan spelt) verscheen als onderdeel van de Alle de wercken van 1658, en een los katern kan gemakkelijk achtergehouden worden; als Cats het niet gewenst heeft kan Schipper het na diens dood toch publiceren. Het is de vraag of Cats er zo blij mee was, en het is zeker dat hij goede redenen had om het verhaal achter te houden: het beschrijft een werkelijke gebeurtenis, kort geleden in Den Haag voorgevallen. De uitgever leidt het voorzichtig in:
Dit volgende Trou-geval is uyt den voorgaenden Druck gelaten om redenen, den Schrijver daer toe bewegende; maer nu by sekere gelegentheydt my ter handen zijnde gekomen, hebbe van ’t selve onse lants-luyden mede goet gevonden deelachtigh te maken. Datter goet in is mach nagevolght worden, het andere dient daer gelaten. Siet vorder de bedenckingen daer in steeckende, die achter het voorsz. Trou-geval zijn te vinden.
De uitgever zegt zelf dat deze geschiedenis niet navolgenswaardig is. Het is dan ook niet zo gelukkig om dit verhaal zonder toelichting in een bloemlezing op te nemen, zoals Johan Koppenol doet in zijn Verhalen uit de trou-ringh. De intrige is tamelijk choquerend: de bon vivant Faes wil om een rijk leven te hebben een jonge en aantrekkelijke, bijzonder rijke weduwe trouwen, maar deze jonge weduwe Alette prefereert voor een nieuw huwelijk een chagrijnige, maar steenrijke hereboer. Faes neemt zijn toevlucht tot een list: in zijn nachthemd gaat hij in de vroege ochtend in haar portiek staan, zodat de buurt denkt dat hij bij Alette geslapen heeft. Haar eer is geroofd en daarmee is zij gechanteerd – na lange overwegingen besluit zij met hem in het huwelijk te treden. Natuurlijk is een dergelijke list in de ogen van Cats moreel verwerpelijk, maar hij geeft in het verhaal geen expliciete veroordeling van Faes’ handelwijze. Uiteindelijk draait het voor Cats alleen maar om geld. Hij stelt Faes voor als een op geld beluste losbol:
Hy spilde sonder maet en buyten alle palen,
En sprack: een rijcke Bruyt, die sal het al betalen.
Het is bly-hertigh goet, en ’t beste datmen vint,
Dat yemant met vermaeck, en in het bedde wint. (vs. 65-68)
Tot aan het einde laat Cats merken dat hij Faes’ liefde voor zijn bruid niet groot vindt:
Hier op soo dient verhaelt, dat Faes de Vrouwe streelde,
En stage gunst bewees, en noyt met haer krakeelde:
En daerom, als se sterf, sy maeckte een Codecil,
En schonck hem machtigh goet en al met vryen wil.
Hier toe wert noch geseyt, dat Faes geweldigh schreyde,
Ten tijd’ Alette sterf, en uyt de weerelt scheyde:
Maer of hy tranen kreet gelijck een Crocodil,
Dat is een ander werck, dat ick niet seggen wil. (vs. 915-922)
De krokodilletranen van Faes, suggereert Cats, maskeren zijn vreugde om de erfenis. Hij heeft kennelijk geen vertrouwen in het edele motief dat Faes huichelachtig aanvoert voor zijn schandelijke daad: de weduwe te behoeden voor een afschuwelijk huwelijk.
Nog bedenkelijker is de raamvertelling die moet dienen om Alette om te praten. In maar liefst 218 verzen, vs. 445-762, vertelt een vriendin Alette een vergelijkbaar geval, waarin een weduwe nog gewelddadiger werd behandeld, maar dat toch eindigde met een gelukkig huwelijk. Zij vertelt hoe een zekere Remy die wordt afgewezen door de rijke jonge weduwe Phebe, haar onder het mom van een laatste afscheidskus de wangen opensnijdt. Ook hij komt met het argument dat haar anders een despoot te wachten staat. En zo krijgt hij zijn zin, want alle andere pretendenten trekken zich terug. Zij maakt het overtuigend door te zeggen dat dit uiteindelijk toch een goed huwelijk is geworden. Deze list is dus nog aggressiever dan de eerroof van Faes. Cats vertelt dit verhaal van verminking zonder er een moreel oordeel aan te verbinden, en in de dialoog van Sophroniscus en Philogamus (de twee heren die elk verhaal in de Trou-ringh afsluiten met een dialoog over de morele en juridische kanten van het geval) neemt hij ook niet expliciet afstand van deze gruwelijke daad; hij keurt het alleen maar af door te stellen dat huwelijken in vriendschap en vertrouwen moeten worden gesloten. Om die glimp van inzicht moet men het verhaal (zoals steeds in de Trou-ringh) zeker niet lezen zonder de explicaties in de bijbehorende dialoog.
De list van de dokter
Een derde voorbeeld van Cats is niet controversieel. Het is een geval van medisch bedrog – voor iemands bestwil: een dokter verbergt zijn lancet in een doekje om zonder instemming van de patiënt haar te kunnen opereren. Faes vertelt deze anekdote aan Alette, om haar ervan te overtuigen dat bedrog achteraf heel heilzaam kan blijken te zijn.
Ick heb in seker boeck met aendacht eens gelesen,
Hoe dat een goet bedroch een vryster heeft genesen:
Sy was een eenigh kint oock van een grooten Vorst,
En had een dick geswel ontrent hare teere borst;
Maer niemant mocht het seer met hant of vinger raken,
Ja, niemant mocht haer borst in geenen deel genaken.
Een Doctor van de Prins die quam met blijden schijn,
En bracht haer voor het oogh een lapjen van Satijn;
Dit seyd’ hy, soete maecht, dat sal uw pijn genesen,
Mach slechts dees sachte stof ontrent uw boesem wesen.
Want in haer schoone verw daer schuylt een grooter kracht,
Als niemant van de kunst voor desen heeft bedacht.
De Freule langh gevleyt, die wou de kuer gehengen,
En liet het sacht Satijn ontrent haer boesem brengen.
Maer daer in schuyld’ een vliem, en eert de Freule weet,
Soo was ’t dat Doctor Kloeck haer in den boesem sneet;
Daer schreeut de soete maeght met al haer gansch vermogen,
En seyde boven dat de Doctor had gelogen;
Maer na een oogenblick gaf sy den meester danck,
En dat niet voor een reys maer al haer leven lanck. (vs. 835-854)
De bron van deze anekdote is niet gemakkelijk te traceren, het is met deze gegevens een speld in een hooiberg, Hans Luijten heeft er vergeefs naar gezocht. De reddende engel die het probleem voor ons oplost is Jan de Brune. Hij citeert het in de openingszin van de Wetsteen der vernuften. Nu we de auteur weten is het snel gevonden: De ira van Seneca, aan het eind van §39 van het derde boek. De Brune vertelt het zo:
Seneca verhaalt ons van een koninglike Princes, die een geswel onder de borst hadde, dat t’eenemaal rijp was, en bequaam om deurgesteken te worden; doch dewijl haar Hoogheid om geen ding ter weereld van vliemen wou hooren spreken, diende zich den handmeester of Chirurgijn, die ’er over ging, van een aangename bedriegerye: hy bergde de punt van een stilet in gemuskert kottoen, en de mijnen makende van haar zeer wat te willen zuiveren en afdweilen, gaf hy het middlerwijl een pikjen; in voegen dat hy tot zijn voornemen quam, zonder dat het de schreumvallige Vorstin ’t allerminste gewaar wier.
Er is nog een detail in ‘Liefdes vosse-vel’ dat niet zo gemakkelijk te vinden is, namelijk vs. 735:
Plach op Helenas vrat niet Paris eens te roemen?
Hy ginck ’t een minne-pijl, een liefdes wetsteen noemen; (vs. 735-736)
Dit is geen motief uit de klassieke oudheid, maar een verzinsel van John Lyly, die in zijn roman Euphues (1578) beweert dat de Spartaans-Trojaanse schone een wrat op haar kin had die Paris een wetsteen van de liefde, ‘cos amoris’ noemt.
Cats legt de moraal van het verhaal uit in de discussie tussen Sophroniscus en Philogamus, de Wijze en de Trouwlustige die na ieder verhaal discussiëren over juridische en morele aspecten ervan. In dit geval gaat het voor hem over vier vragen: of een huwelijk met een weduwe wenselijk is (de vergelijking met de versleten schoenen), of een arme man een rijke vrouw mag trouwen (daar komt ellende van) en of een testament in zo’n geval rechtsgeldig is (eigenlijk niet). En natuurlijk of de gemene list van Faes door de beugel kan. Cats veroordeelt dit resoluut. Maar waarom het ‘misprijselijck’ is dat een afgewezen minnaar zijn beoogde prooi van haar eer berooft of zelfs dat hij haar gezicht verminkt is een punt dat hij maar heel kort aanroert. Hij bespreekt de eerlijkheid en de zuiverheid van het huwelijk en concludeert bijna terloops: ‘op die gronden verwerp ick geheel en al de doortrapte streken, die by onsen Faes en andere tot vorderinge van haer houwelijck gebruyckt zijn.’ Maar wat er mis is met de daden van Faes en Remy legt Vadertje Cats zijn argeloze lezer niet expliciet uit. Die kan het verhaal ook opvatten als een slimme manier om aan een rijk huwelijk te komen.
Pieter Willem van Haps bewerkt Liefdes vosse-vel
In 1684 is Cats’ verhaal door Pieter Willem van Haps bewerkt tot een kort blijspel. Van Haps noemt zijn bron niet, maar het verband is overduideijk. Bij hem heet de wedwe Konstancia en de bedriegende minnaar Allart. Hij verlevendigt de intrige met uitgewerkte rollen voor de knecht van de minnaar en voor de dienstmaagd van de weduwe. Deze Klazyn is verliefd op Allarts knecht Robbert, en Allart beloont haar rijkelijk omdat zij hem steunt bij het bedrog, door voor hem de voordeur open te zetten. Bovendien treedt er een oom van Konstancia op, een advokaat die uitlegt dat procederen voor haar geen zin heeft omdat het alleen tot grotere bekendheid van het voorval zal leiden, en daardoor tot meer gezichtsverlies. Ook de buren van Konstancia zijn uitgewerkte personages, één kwaadsprekende tegenover twee die meer voor rede vatbaar zijn.
Het is een verademing dat het geval hier niet verteld maar gespeeld wordt. Beelie, de kwaadsprekende buurvrouw, maakt meteen van de gelegenheid gebruik:
Maar wie zou nu voortaan de Weêuwen meêr gelooven?
Doch zy gaat in ’t bedrog alle and’re ver te boven.
Weêr trouwen! zei ze laast, neen! ’k trouw niet met ’er vaart.
Nu is zy buiten dat al evenwel gepaard.
Wel wat geschied ’er al! wie moet zich niet verwond’ren?
Hoe wil dit huwelyk de gantsche Stad door dond’ren!
En ik doe meê myn best, en maak het voort bekend,
En blaas het door de Stad, van ’t een tot ’t ander end;
Hoe dat Konstancia, zo wars en schuuw van ’t minnen,
Haar nu in eenen nacht van Allart liet verwinnen. (vs. 75-84)
Dit motief van de roddelpraat komt ook voor in de Trouwring. Cats geeft er een mooie uitbreiding aan door te vertellen hoe iemand een lied maakt op de daad van Faes, dat gedrukt en op grote schaal verspreid wordt. In de Trouwring is daar een prent van een liedjesventer door Adriaan van der Venne bij afgedrukt. Komisch is in het blijspel van Van Haps de confrontatie van Konstancia met de welwillende buurvrouw Saartje en de onsympatieke Beelie. Door haar verbaasde ontkenning wakkert zij het vuur alleen maar aan. De dienstmaagd die voor Allart de deur heeft opengezet ontkent dit schijnheilig:
KONSTANCIA. Hoe kwam de voordeur zo vroeg op? weet jy daar van?
KLAZYN. Och neen! maar zeg waarom? gy lykt ontsteld te weezen.
Daar is geen dief geweest, hoe zyt gy zo vol vreezen?
KONSTANCIA. O ja! een dief die de eer ontsteeld door schelms bedrog.
KLAZYN. Och, Juffrouw, dat ’s bedroefd! maar ’k heb de myne noch:
Maar ’t schiet my daar juist in, hoe dat van deeze morgen
De deur vroeg open kwam: hoor: gy hebt altyd zorgen,
Omdat ik wat lang slaap, dat ’t werk niet werd gedaan;
Nu heb je my belast, om vroeger op te staan;
En dat ik te allereerst het voorhuis op moet fylen,
En ik ben zo gewend, dat ik dan onderwylen
De deur voor open zet, om dat het droogen zouw,
(Zo heb je my geleerd, dat weet je wel, Juffrouw)
Nu heb ik juist de deur vergeeten toe te maaken.
Wel wat is daar nu aan? zyn dat zo zwaare zaaken? (vs. 334-348)
Konstancia ziet nu haar plan om met de rijke Goossen te trouwen in rook opgaan, en haar oom wijst haar op de enige mogelijkheid om onder deze schande uit te komen:
KONSTANCIA. Licht weet het Goossen meê, nu komt hy nimmer weêr;
Niet dat ik daarom geef; maar hy denkt dat myn eer
Van Allart is beroofd, dat zal hem deerlyk knaagen,
En ik moet deeze schuld al vast onschuldig draagen.
Wat zal, wat zal ik doen? och! Oom, wist gy een raad,
Die maaken kon dat doch myn naam raakt van de straat.
GUALTERUS. Hoor, nicht, indien gy wilt dat ik u zal ontvouwen
Myn recht besluit, dat is, dat gy met hem moet trouwen. (vs. 465-472)
Dan komt Allart bij Konstancia. Hij krijgt de volle laag, zij dreigt hem aan te klagen bij het gerecht, maar met zijn charme en redelijkheid weet hij binnen de kortste tijd zich eruit te praten:
ALLART. Ik bid, vergun my doch een oogenblik gehoor,
Ik zal… KONSTANCIA. Wat zult gy doch? ik heb geen ooren voor
Een die myn eer ontsteeld, door overlooze treeken.
GUALTERUS. Nu, nu, hy heeft berouw, vergun hem dan te spreeken.
KONSTANCIA. Spreek op, en maak het kort, want gy my al verveeld.
ALLART. ’k Beken dat ik die rol van huisheer heb gespeeld;
Om door dat middel tot myn oogwit te geraaken;
Dat is (zo gy’t niet vat) my tot uw man te maaken:
Want myne min tot u is overlyd’lyk groot,
En ik ben door die min tot dat bedryf genood. (vs. 517-626)
Zij toont zich nog even onwillig, maar dan grijpt haar oom in – met onmiddellijk succes:
GUALTERUS. Kom, wyl Heer Allart, dit heeft door de min bedreeven,
En toond berouw, moet gy niet langer tegenstreeven.
KONSTANCIA. Neen Oom, ik volg uw raad uw reeden hebben net
My alles klaar ontleed, dies ben ik omgezet.
tegens Allart.
Ik ben dan tot uw vrouw: gy hebt my ’t meest bewoogen;
Ik zie uw min tot my is krachtig van vermoogen.
Kom naderd my nu vry, en vreesd niet meêr myn haat,
Door dien u niets van my, als min te wachten staat.
O trouwen minnaar! kom, al hebt gy my geschonden,
Ik heb u na die daad heel heusch en trouw bevonden.
Nu zie ik dat gy my met al uw hart bemind;
Dies is myn hart tot u, als ’t uw tot myn gezind. (vs. 691-702)
En zo is het bij Van Haps eind goed, al goed. Ook voor de bedienden: het blijspel eindigt met een dubbel huwelijk. Zelfs de kwaadsprekende Beelie krijgt vergiffenis. Zoals Van Haps het weergeeft is de intrige sympathieker en acceptabeler, omdat de motieven van zijn personages minder materialistisch zijn dan bij Cats en vooral omdat hij niet refereert aan diens excurs over de messetrekkende minnaar. Maar het blijft wrang dat een huwelijk door een boze list tot stand wordt gebracht.
Liefdes vosse-vel en Het huwelyk door list zijn te lezen op de site van de opleiding Nederlands in Leiden.
AV DRepe (@kneistonie) zegt
Hetzelve anders.
Faes is voorzien van een vriendelijke inborst, gepaard aan een neiging tot gulheid. In de actie om haar fort te veroveren zet hij zelf ook zijn eigen reputatie en toekomst op het spel. Hij moest dit bedenken: juridische gevolgen van een eerroof bij fatsoenlijke weduwen die een goede advokaat konden betalen waren niet misselijk.
Fortuin zal het zien, de stap gewaagd!
Een fijn trekje aan deze historie is dat Faes in zijn huwelijk niet als een losbol tekeer is gegaan. Vadertje Cats – een lelijke kwaadspreker – oppert dat zijn verdriet om het afscheid van zijn goede leven onoprecht was en dat hij als bedaagd man zich verheugde in een komend bestaan vol van uitspattingen hoort thuis in het pantheon van misselijke verzinsels. Meneer is daar geen vreemde.
DirkJan zegt
Ik vroeg me af wat ‘vosse-vel’ in de titel van de uitgave betekende. Het is eigenlijk één woord, vossevel en betekent(de) sluwheid. Zoals ‘het vossevel aantrekken’, een list gebruiken. (bron WNT)
AV DRepe (@kneistonie) zegt
Het WNT heeft onder goedbloed, de naam van een bekende drager ervan, vast een onverwachte, misschien zelfs tegenovergestelde verklaring in petto.