Van de week klaagde iemand in een reactiepaneel op dit blog dat de geesteswetenschappen zo weinig ontdekken, maar die klacht is ongegrond, er worden aan de lopende band dingen ontdekt, in ieder geval door mij. Let op! De ontdekking van de week: het Nederlands lijkt op het Ilokano.
Het begon van de week op Twitter met iemand die zich erover verbaasde dat hij zo vaak doei doei zei. Iemand anders dacht dat ik daar weleens over had geschreven, maar ik kende die hele persoon niet, laat staan dat ik erover had nagedacht waarom hij zo vaak doei doei zei.
Al snel ging de discussie echter een interessante kant op. Iemand (nee, niet iemand: de bekende taalkundige, biograaf van Piet Grijs en journalist Liesbeth Koenen) merkte tussen neus en lippen op dat veel mensen eerder doedoei zeggen. En daarop zei de wetenschapscommunicator en taalkundige Iris Roggema: ja, ik zeg geloof ik ook ciaciao en momoi. En toen zei Liesbeth, ik geloof voor de grap: we hebben een generalisatie.
Maar ik denk dat we hier inderdaad iets bij de hand hebben.
Weggehakt
Het Nederlands grossiert niet in het verschijnsel dat we reduplicatie noemen. In sommige talen kun je bijvoorbeeld een meervoud vormen door een woord te herhalen (te redupliceren). In het Indonesisch betekent orang mens en orang orang mensen.
Nu is het herhalen van een heel woord nog niet zo interessant, maar in sommige talen herhaal je alleen een stukje van het woord. In het Ilokano kun je bijvoorbeeld de eerste lettergreep van een woord herhalen. Als je er dan nog een voorvoegsel si voorzet, maak je van een zelfstandig naamwoord een werkwoord:
- jyaket ‘jasje’ (van het Engelse jacket), si-jya-jyaket ‘een jasje dragen’
- pandiling ‘jurk’, si-pa-pandiling ‘een jurk dragen’.
Het tweede voorbeeld laat zien dat ik daarnet niet precies was. De eerste lettergreep van pandiling is pan, maar in de kopie staat er alleen pa. Dit komt doordat je alleen een ‘lichte’ lettergreep kopieert: een lettergreep met alleen een korte klinker en daarna niets meer. Alles na de (eerste) klinker wordt dus weggehakt.
Momoi
Dit is een curieus verschijnsel dat in meer, vooral Austronesische, talen voorkomt; het wordt in de literatuur light syllable reduplication genoemd (dat valt te googelen). Ik gebruik het denk ik al twintig jaar in inleidende colleges fonologie omdat het iets zegt over de realiteit van lettergrepen: dat zijn niet alleen dingen die we gebruiken om woorden af te breken in geschrift, maar die in sommige talen ook moeiteloos worden ingezet om nieuwe woorden te maken.
Maar in al die jaren heb ik er nooit bij stil gestaan dat het Nederlands dit ook heeft, zij het in een klein uithoekje van de taal, die van de groeten. Mijn taalgevoel stemt desalniettemin geheel overeen met dat van Liesbeth en Iris: het is doedoei, ciaciao en momoi. En dat zijn vormen met precies het soort light syllable reduplication dat het Ilokano gebruikt.
Wat is dat nu voor ontdekking? Het voegt allereerst een stukje toe aan ons beeld van wat iemand precies weet die Nederlands kent. Dat blijkt een enorme vracht aan heel veel, heel gedetailleerde weetjes te zijn. Niemand heeft het allemaal ooit beschreven, dit feitje is voor zover valt na te gaan volkomen onbekend in de literatuur, maar kennelijk hebben Liesbeth, Iris en ik het toch ooit ergens opgepikt. Sterker: ik zeg nooit moi en ken niemand die moi zegt, maar ik begrijp meteen dat je het kunt uitbreiden tot momoi. Mijn taalgevoel weet dus dat er een regel is.
Hemelbestormend
Dat heel precies in kaart brengen van (willekeurig welke) menselijke taal is op zich al een gigantisch wetenschappelijk project dat decennia vergt van almaar nieuwe mensen die op Twitter opeens zeggen: hé, dit zeg ik iedere dag, hoe zit dat eigenlijk in elkaar? Ik vind dit een heel charmant aspect van mijn vak, dat ik na decennia op de taal letten nog steeds dit soort ontdekkinkjes doe.
Maar er zitten meer vragen aan vast aan dit schijnbaar kleine feitje. Wat vertelt het ons bijvoorbeeld over de mens, en over zijn taal, dat een verschijnsel als reduplicatie altijd, in alle talen waar het voorkomt, gebruik maakt van klankeenheden als de lettergreep, de voet (een eenheid van twee lettergrepen waarvan er één klemtoon heeft) of het woord? Waarom komen precies die dingen ook anderszins steeds weer terug als we naar de klankvorm van woorden in menselijke talen kijken?
Dat zijn allemaal heel grootse vragen, die ons uiteindelijk iets moeten vertellen over hoe de mens in elkaar zit, maar die eindeloze vlijt en doorzettingsvermogen vereisen. We verwerven vaak kennis niet door voortdurend allerlei verbazingwekkende grote dingen te ontdekken, maar door reeksen van dit soort heel kleine feitjes op een rij te zetten en langzaam te integreren in een groot verhaal. Ik geloof zelfs veel meer in die methode dan in al het getetter en geschetter van steeds weer nieuwe hemelbestormende inzichten.
Casper zegt
Haha, hihi, het is denk ik meer dan alleen groeten (poepoe)
Jan Stroop zegt
Denk dat je gelijk hebt. Nederlanders houden niet van éénwoordige antwoorden of formuleringen. Daarom ook: ‘nee, hoor’, ‘kom maar, ‘dag hoor’. ‘doei doei’, ‘houdoe ee’, ‘ho ho’, ‘nee hè’, ‘ja zeg’.
Lucas zegt
Bij ontdekkingen denkt men volgens mij te snel aan dingen als “speciale relativiteit”, “leven op Mars”, of “medicijn voor X”. Dit lijkt een vrij onbenullig ontdekking in vergelijking.
Maar wetenschap is incrementeel, en disciplines gaan vrijwel nooit met sprongen vooruit. Paradigmaveranderingen gebeuren zelden direct, maar hebben decennia nodig.
Oscar Ydenaar zegt
Verbijsterend dat de heer Van Oostendorp kennelijk niemand in Groningen of Drenthe kent. Die zeggen namelijk allemáál ‘moi’. En ik heb er nog nooit eentje ‘momoi’ horen zeggen, terwijl ik toch tamelijk goed luister. ‘Hoihoi’: prima, ‘hohoi’ nog nooit gehoord. ‘Doedoei’ sluit ik niet geheel uit,
Marc van Oostendorp zegt
Wat er precies zou verbijsteren als ik inderdaad niemand in Groningen of Drenthe zou kennen, ontgaat me, de meerderheid van de wereldbevolking kent daar niemand en toch leidt menigeen een bevredigend leven; maar u hoeft u niet te laten verbijsteren. U kent dan kennelijk weer niemand die ‘momoi’ zegt, zo heeft iedereen wat.
‘Hohoi’ klinkt inderdaad een beetje vreemd. Er zijn twee dingen mee. In de eerste plaats doet het hier beschreven verschijnsel zich waarschijnlijk alleen voor bij afscheidsgroeten. Dat heeft misschien te maken met het feit dat de reduplicatie dient om een bepaalde melodie te dragen die je gebruikt bij afscheid.
Nu wordt ‘hoi’ ook een enkele keer gebruikt als afscheidsgroet, maar er is nog iets anders mee aan de hand: de h staat niet aam het begin van onbeklemtoonde lettergrepen in het Nederlands.
Erik Bouwknegt zegt
Ik, Drentse moi-zegger, kan me ook niet meteen een moimoi- dan wel momoi-zegger voor de geest halen. En dat terwijl moi zowel een aankomst- als afscheidsgroet is, en ook voor in het voorbijgaan op straat. Als afscheid in mijn beleving vaak nog gevolgd door een op lichtelijk vragende toon uitgesproken ‘hè’: “Nou, moi hè?”
Grappig genoeg ken ik uit Duitsland dan wel weer de herhaalde groet ‘moin moin’, geen flauw idee of daar in de herhaling ook wel eens iets wegvalt.
Lucas zegt
Ik gebruik hoi standaard als afscheid. Al is dat misschien ook een decennium Groningse invloed, maar volgens mij hoor ik het vele anderen ook doen.
Oscar zegt
https://speld.nl/2019/09/11/grapperhaus-in-opspraak-minister-was-niet-verbijsterd-maar-geschokt/?fbclid=IwAR3a4FpZUpl-SXVhekWK-t45_9nANUbsJjBmEvooUPZaqLBl0i2KAtQTk_o
Erik Bouwknegt zegt
In sommige talen komen volle en gereduceerde reduplicaties naast elkaar voor, met verschillende betekenissen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de Salish-talen van de westelijke grensstreek van de VS en Canada.
Een voorbeeld (uit een veel grotere variatie) uit het Secwepemctsín (ook wel bekend als Shuswap):
pésəłkwe – meer
pé-p-səłkwe – meertje
pəs-pésəłkwe – meren
Ton van der Wouden zegt
Een voorbeeld van een gerduceerde reduplicatie uit een ander domein: Willem van Oranje-Nassau (1840-1879) werd “wiwill” genoemd en niet “willwill”(https://nl.wikipedia.org/wiki/Willem_van_Oranje-Nassau_(1840-1879)). Ik weet niet hoe de eerste /i/ werd uitgesproken.
Berthold van Maris zegt
Jammer dat je mijn reactie van een paar dagen geleden in de openingszin van dit kattebelletje verdraait. (Bekende columnistentruc.) Is niet wat ik gezegd heb, of bedoeld. Wat ik bedoelde: als je de geesteswetenschappen belangrijk vindt, moet je het over de inhoud hebben, en niet over allerlei randverschijnselen.
Marc van Oostendorp zegt
Dat stukje was geschreven naar aanleiding van WO in Actie. WO staat voor wetenschappelijk onderwijs; daarin is onderwijs geen randverschijnsel. In het algemeen geldt voor de universiteiten het Humboldtiaanse model: onderwijs en onderzoek zijn met elkaar verweven. Voor de geesteswetenschappen (en zelfs voor de neerlandistiek) geldt dat er geen gemeenschappelijk onderzoeksdoel is, simpelweg omdat er zo uiteenlopende onderwerpen worden bestudeerd. Ik kan wel vertellen wat ik wil onderzoeken, maar het zou een beetje pretentieus zijn om te doen alsof dat het programma is voor de geesteswetenschappen als geheel. Er zijn hele delen van dat gebied waar ik totaal geen benul van heb (kunstgeschiedenis bijvoorbeeld).
Berthold van Maris zegt
Okee, waarschijnlijk zijn we het meer met elkaar eens dan sommige teksten doen vermoeden. Misschien ben je het linksom of rechtsom uiteindelijk ook wel met mij eens dat een pleidooi voor genoeg geld voor de geesteswetenschappen altijd moet gaan over de inhoud van die wetenschappen. En het nut. Wat uiteraard veel breder is, en ook abstracter, dan alleen het maatschappelijk nut.
Met randverschijnselen bedoelde ik natuurlijk niet onderwijs in het algemeen, maar meer de trivia die in je blog als een soort argumenten voorbijkwamen: minder gekibbel, vaker op de radio, tevreden studenten, en zelfs de koffie smaakt tegenwoordig beter op de universiteit.
Marc van Oostendorp zegt
Ik vermoed dat we het inderdaad in wezen niet oneens zijn. Natuurlijk moet een discussie over de geesteswetenschappen gaan over de inhoud van die wetenschappen, al blijf ik volhouden dat die inhoud niet alleen wordt bepaald door ontdekkingen, maar ook door het onderwijs en het anderszins delen van kennis.