Een van de mooie dingen van lezen, van goed lezen, is dat je zelfs in de op het eerste gezicht meest afgekloven teksten, die al door honderden anderen van commentaar zijn voorzien, ineens iets nieuws kan lezen. Dat doet de Nijmeegse promovenda Lilian Nijhuis voor in haar artikel ‘Voorbij het voorbeeld van Vergilius’ in het nieuwe nummer van het tijdschrift De zeventiende eeuw.
Gosewijn
Dat artikel gaat over Gijsbrecht van Aemstel, dé klassieker aller klassiekers van de vaderlandse letteren, dat ’treurspel bij welks vertoonen niemand treurt en de geheele wereld naar huis verlangt’. Dat blijkt tóch nog verkeerd gelezen te zijn. Ik vind het feit dat zoiets geen krant haalt een teken van het totale verval der tijden.
Het verhaal van Gijsbrecht is bekend: het toneelstuk is gebaseerd op een historische inname van de stad Amsterdam in de kerstnacht van het jaar 1300. De held, Gijsbrecht, doet wat hij kan, maar aan het eind gaat de stad geheel en al in vlammen op. De engel Rafaël vindt dat hij elders een andere stad moet stichten. Ooit zal Amsterdam dan weer groot worden.
De parallellen van het verhaal met het verhaal van Aeneas en de val van Troje liggen er dik bovenop (er wordt bijvoorbeeld naar verwezen in bovenstaande samenvatting van de Alphaman). Ook Aeneas onvlucht zijn stad, Troje, terwijl deze in vlammen opgaat. Zoals de Trojanen het gevreesde Griekse paard binnenhaalden, zo voert de onnozele Gijsbrecht een schip dat vol vijandelijke soldaten blijkt te zitten binnen. Zoals Aeneas zijn vader op zijn rug droeg, zo wil Gijsbrecht dat met de bisschop Gosewijn doen.
Vertaald
Mooi, zegt nu het meeste commentaar op dit toneelstuk: dat alles is natuurlijk een verwijzing naar de Aeneis, het nationale epos dat Vergilius voor de Romeinen schreef. Zo wilde Vondel immers ook een scheppingsmythe voor zijn stad (en misschien wel voor Holland) vorm geven.
Dat gaat echter, zegt Nijhuis, voorbij aan het feit dat het einde van de Gijsbrecht dan wel een beetje vreemd is. Aeneas trekt van Troje om Rome te stichten en er is dus een logisch verband tussen het teloorgaan van de eerste stad en de opkomst van de tweede. Dat verband is er eigenlijk helemaal niet in Gijsbrecht: Rafaël zegt wel dat er over 300 jaar een steviger Amsterdam gebouwd moet worden, maar het is eigenlijk niet duidelijk waarom het daarvoor noodzakelijk is dat de stad eerst helemaal in puin wordt gelegd.
Nijhuis komt nu met een ingenieuze verklaring. Behalve het werk van Vergilius heeft Vondel ook de Metamorfosen van Ovidius vertaald. En in dat boek komt ook een versie voor van het verhaal van Aeneas.
Parallellen
Nu zijn die metamorfosen ook wel een ‘anti-epos’ genoemd: waar in een epos alles in een rechte lijn naar boven gaat (althans, de held aan het eind overwint), verandert in Ovidius’ boek alles voortdurend in al het andere. Er wordt een geschiedenis van de wereld beschreven, maar die is er ook in politieke zin een van opkomst en ondergang, en nergens wordt aangetoond dat het Romeinse rijk niet ook ooit tenonder zou gaan.
Die interpretatie past ook op Gijsbrecht laat Nijhuis zien: het is in dit geval Amsterdam dat opkomt, ondergaat en dan in de tijd van Vondel opnieuw opkomt. Dat is dan misschien een gouden eeuw (!), maar dat betekent niets:
Gy ziet hoe ’t ronde jaer deelt in vier getyden,
Als een nabootser van ons leven, snel in ’t glyden
[…]
ik geloof geen dingen binden
Zich aen een’ zelven schyn geduurigh doorgaens heen
Zoo quaemtge, o werrelt, toen de goude tyt verdween
Aen d’ysre werrelt, zoo zytge, o Fortuin, ook mede
Niet eens maer menighmael verhuist van uwe stede.
Het toneelstuk van Vondel is zo heel wat minder braaf en optimistisch dan de oude lezing, die de parallellen met Vergilius benadrukte, zou doen vermoeden. In haar ‘besluit’ wijst Nijhuis erop dat de veranderlijkheid van alles op aarde ook in Vondels andere stukken een belangrijk thema is. Ik zou zeggen dat hetzelfde geldt voor zijn lyriek: dezer werrelt / die soo dwerrelt.
Harry Reintjes zegt
hè? marc? dit lijkt wel weer een pleidooi vóór “afschaffing” van de term a la het amsterdam museum? hebben ze “quamvis sub aqua sub aqua maledicere temptant”
Ad Welschen zegt
Eén keer ‘Aeneis’ schrijven in plaats van ‘Aeneas’ is nog te billijken, maar geen vier keer, Marc.
Harry Reintjes zegt
aeneas zo heet de held,, de aeneis zo heet het werk van vergilius, beste ad
Ton Harmsen zegt
Inmiddels gecorrigeerd, gelukkig.
Het verband met de Metamorfosen is mij niet duidelijk. In haar artikel geeft Nijhuis geen ander argument dan dat Ovidius over gedaanteverwisselingen spreekt. Er is geen bekender motief dan het rad van Fortuin. Ik blijf liever bij mijn standpunt, zoals ik eerder in Neerlandistiek.nl heb geschreven, dat de vervloeking van Rome door Dido (in de Aeneis) Vondels uitgangspunt is, en dat hij verbaasd, maar opgelucht zal zijn geweest dat het publiek dat niet begreep.
Ad Welschen zegt
@Harry: dat was dus juist het punt dat ik wilde maken. Het lijkt me dan dat ik het wel wist, Harry.
Harry Reintjes zegt
ja, misverstanden ontstaan iets sneller bij geschreven taal en de oplossing laat ook iets langer op zich wachten. excuus.