Een 19e-eeuwse discussie over een kwaadaardig woord
Door Pascale Eskes en Anouk Mudde
Van een woord als vreugde kun je alleen maar vrolijk worden, toch? De negentiende-eeuwse taalwetenschappers die hebben bijgedragen aan het eerste etymologisch woordenboek van het Nederlands dachten daar heel anders over. De Duitse filoloog Johannes Franck die deze taak ten deel was gevallen kwam er gauw achter dat de klus veel problemen en frustraties met zich meebracht. Eén van de woorden die hem de meeste moeite kostte was het woord vreugde. Gelukkig kon hij rekenen op de assistentie van zijn Nederlandse collega Pieter Jacob Cosijn, met wie hij brievenlang gediscussieerd heeft over dit “böse wort” (zie ook het eerste artikel van dit drieluik).
Een troosteloze brievenwisseling over vreugde
Het grote probleem met de etymologie van het woord vreugde zit hem in de aanwezigheid van een /g/ in het Nederlandse woord en de afwezigheid van een /g/ in het Duitse ogenschijnlijk verwante woord Freude. Omdat een Nederlandse /g/ in principe overeen moet komen met een Duitse /g/ meende Franck dat een directe verbinding tussen de twee woorden onmogelijk was. De Nederlandse hoogleraar Cosijn was het daarmee oneens en ging er vanuit dat zowel NL vreugde als Duits Freude terug moeten gaan op een Proto-Germaanse vorm *frawiþō, een formatie die afgeleid is van de Proto-Germaanse stam *frawa- die ook in het Nederlandse woord vro-lijk te vinden is. Cosijn meende dus dat het probleem van de /g/ in vreugde secundair was.
Volgens de correspondentie, was deze kwestie een keer besproken tijdens een Leidse regenbui toen de beide heren moesten schuilen onder een afdakje. In een brief van de 9e mei 1883, herinnert Franck zich hoe Cosijn hem smakelijk had toegelachen toen hij hem zijn theorieën meedeelde:
Erinneren Sie sich, wie wir bei meinem letzten besuch zu Leiden unter dem schützenden regendache auf der Hooge Woerd über vreuchde sprachen, wie ich Ihnen tiefe geheimnisse über consonantische und vocalische entwickelung mitteilte, um das böse wort zu seiner mutter frawiða zurückzuführen? Sie lächelten etwas ungläubig und würden wol noch viel ungläubiger gelächelt haben, wenn nicht Ihre höflichkeit noch grösser wäre, als Ihre sprachwissenschaftlichen Kenntnisse.
[Herinnert u zich hoe we bij mijn laatste bezoek in Leiden onder het beschermende afdak op de Hooge Woerd over vreuchde spraken, hoe ik u diepe geheimen over consonantische en vocalische ontwikkeling meedeelde, om het kwade woord naar zijn moeder frawiða terug te leiden? U lachte wat ongelovig en zou nog veel ongeloviger gelachen hebben als uw hoffelijkheid niet nog groter was dan uw taalwetenschappelijke kennis.]
Ondanks Cosijns cynisme probeerde Franck in een latere brief nog een keer zijn gedachten op papier te zetten.
Franck overpeinsde dat vreugde een samentrekking van de verleden tijd van het werkwoord verheugen kon zijn. Het werkwoord verheugen zelf werd namelijk ook weleens samengetrokken tot vreughen, en aangezien verheugde en vreugde erg op elkaar lijken was zo’n samentrekking voor Franck een realistische oplossing. Het voordeel van deze theorie was dat het de aanwezigheid van de /g/ in het Nederlands verklaarde; die g was er, volgens Franck, omdat de basis voor de afleiding het werkwoord verheugen was; die vlieger ging niet op voor het Duitse woord Freude. In zijn reactie geeft Cosijn aan dat een samengetrokken vorm uit de verleden tijd van verheugen niet voor de hand ligt omdat zelfs de niet-samengetrokken vorm nauwelijks voorkomt:
Indien vreuchde uit verheugde zou zijn samengetrokken […] dan is en blijft het toch een mirakel dat de niet-samengetrokken vorm verheuchde, verhoochde niet voorkomt, terwijl het verbum toch (…) verheugen, verhogen luidt. Ook dit pleit tegen U.
Cosijn wees de afleiding van het werkwoord verheugen dus af en bleef bij zijn directe link tussen het Nederlandse en het Duitse woord.
Een interessant zijspoor van deze discussie leidde naar een ander Nederlands woord voor vreugde: de dialectvorm vroude ‘vrolijkheid’, die vroeger voornamelijk gebruikt werd in Holland en Utrecht enveel meer op het Duitse Freude lijkt dan de vorm vreugde. Cosijn merkte terecht op dat vroude de verwachte vorm was uit het Proto-Germaanse *frawa- ‘vrolijk’ en dat juist de eu-klank in Freude en vreugde vragen opriep. Waren vreugde en Freude misschien een latere ontwikkeling vanuit fro (de latere vorm van *frawa- zoals in vro-lijk) en het achtervoegsel -iþō? Die combinatie van o en i zou de eu-klank verklaren, maar dan was er nog steeds die onverklaarde g-klank! Hiermee wist Cosijn zich ook niet zoveel raad. Misschien was hij ook wel een beetje klaar met alle – in zijn ogen verkeerde – voorstellen die hij van Franck kreeg aangeleverd, en had hij geen zin zich verder in de kwestie te verdiepen. Een van zijn brieven eindigt hij in ieder geval met de volgende zin: “Ik heb geen tijd en geen hersens de vraag nader te bekijken. Tot later!”.
Hoe zit het nu echt met vreugde?
Franck en Cosijn konden het dus niet eens worden over hoe het nu zat met Freude, vreugde en vroude. Dat blijkt wel uit de manier waarop het woord vreugde uiteindelijk in het Francks Etymologische Woordenboek der Nederlandsche Taal is uitgelegd. Franck is bij zijn standpunt gebleven en leidt het Middelnederlandse vreuchde nog steeds af van het werkwoord verheugen. Een verbinding met de vormen vroude en Freude noemt hij “in strijd met de klankwetten”; deze twee vormen kwamen volgens hem van de proto-vorm *frawa- ‘vrolijk’ en aan de eu-klank in Freude maakt hij geen woord vuil.
De lemmabesprekingen van recentere etymologische woordenboeken laten zien dat de waarheid in het midden lag. Het lijkt erop dat Cosijn gelijk had toen hij stelde dat Freude, vreugde en vroude wel degelijk met elkaar verbonden moesten worden. Het etymologische woordenboek van het Nederlands van Marlies Philippa (EWN 2009) stelt net als Cosijn dat vroude de te verwachten Nederlandse vorm uit Proto-Germaans *frawiþō- is.
Maar ook Franck had een beetje gelijk; de /g/ in de Nederlandse vorm vreugde maakt een directe verbinding met Duits Freude onmogelijk. Het EWN leidt vreugde dan ook af van Proto-Germaans *fruwiþō-, een afleiding die verwant is aan *frawiþō, maar niet identiek. De /g/ in het Nederlandse woord vreugde kan verklaard worden door een klankwet die in 1882 door de Duitse etymoloog Seebold (1982) voorgesteld is; namelijk Proto-Germaanse /w/ kan in het Nederlands en Fries in /g/ veranderen tussen de hoge vokalen /u/ en /i/. Andere voorbeelden van deze klankwet zijn te vinden in het woord zeug uit Proto-Germaans *suwu-en het woord negen uit Proto-Germaans niwun-. Aangezien deze klankwet in de negentiende eeuw nog niet bekend was, is het dus geen verrassing dat Cosijn en Frank de oplossing niet konden vinden.
Een vreugdeloos einde aan de samenwerking
Zoals uit het bovenstaande wel blijkt, was de etymologie van het Nederlandse woord vreugde een ingewikkelde kwestie. De etymologische onenigheid tussen Frank en Cosijn (waaronder over het woord vreugde) zette hun verstandhouding behoorlijk onder druk. Beide correspondenten waren zeer overtuigd van hun eigen gelijk en langzaam maar zeker begon deze irritatie met elkaars standpunten door te schemeren in hun correspondentie; Cosijns brieven worden steeds korter en Francks tegenwerpingen beginnen steeds meer uitroeptekens te bevatten.
Uiteindelijk werd het Cosijn allemaal te veel. Hij stond er zelfs op dat zijn naam van de titelpagina van het woordenboek zou worden gehaald (hij was behalve als correspondent van Franck ook als vertaler betrokken bij het woordenboek). Waarschijnlijk wenste hij niet in verband te worden gebracht met Francks twijfelachtige etymologieën. Bovendien vond Cosijn dat Francks woordenboek te veel gelijkenis vertoonde met het Duitse woordenboek van Kluge (zie ook het tweede artikel van dit drieluik). Franck was het daar natuurlijk niet mee eens en protesteerde hevig tegen het schrappen van Cosijns naam. Na wat gesteggel over en weer kreeg Cosijn toch zijn zin; de Nederlandse hoogleraar wordt expliciet vermeld en bedankt in de inleiding, maar op de omslag staat alleen de naam van Johannes Franck. Zo blijkt maar dat etymologie tot een hoop gedoe en chagrijn kan leiden – zelfs als het gaat om een onschuldig woord als ‘vreugde’.
Dit artikel is het laatste deel van een drieluik over het Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal en de correspondentie tussen Johannes Franck en Pieter Jacob Cosijn. Dit drieluik kwam tot stand tijdens het Research Traineeship project ‘Scholarly collaboration before the digital age: Pieter Jacob Cosijn, Johannes Franck and the first etymological dictionary of the Dutch language’ onder begeleiding van dr. Peter-Alexander Kerkhof en dr. Thijs Porck (Faculteit Geesteswetenschappen, Universiteit Leiden). De tekst van dit artikel is eveneens geredigeerd door de begeleiders.
Laat een reactie achter