Door Henk Wolf
Ton den Boon schrijft vandaag in Trouw over des kegels. Dat komt voor in een rijmpje van Romke de Jong uit Kubaard. Het stond op een spandoek dat begin deze week werd gebruikt bij een demonstratie in Den Haag van boeren tegen het agrarisch beleid van de Nederlandse regering.
Het rijmpje gaat zo:
Wij agrariërs zijn des kegels
wij zijn het zat met alle regels!!
Den Boon beschrijft hoe we het onbekende des kegels heel makkelijk als ‘woedend’ kunnen interpreteren doordat we de constructie vlug in verband brengen met des duivels en des donders. Hij schrijft dat dat komt doordat dat de enige gangbare uitdrukkingen zouden zijn waarin de tweedenaamvalsvorm des …s met een koppelwerkwoord voorkomt. Dat is iets te vlug gegeneraliseerd: des doods zijn (‘erg bang zijn’) is in elk geval voor mij ook heel gewoon Nederlands. Maar op een spandoek is de betekenis van des kegels natuurlijk makkelijk te raden.
Den Boon vermoedt dat des kegels is gekozen om te kunnen rijmen op regels. Verder onderzoekt hij of het mogelijk een oorsprong in het Fries heeft. Hij kan het echter niet in het Friese woordenboek vinden.
Het Fries heeft wel kûgelsk in de betekenis van ‘woedend’. Het is een vrij gebruikelijk woord. Het wordt uitgesproken als ‘koegels’ en is afgeleid van het Friese woord voor ‘kogel’. Ik vermoed dat dat woord heeft bijgedragen aan de vorming van een Nederlands des kegels. Dat kan door bewust woordspel zijn ontstaan, maar het kan ook een onbewuste verwarring van des duivels, kûgelsk en kegel zijn.
Het Fries heeft meer woorden voor ‘woedend’ die op de manier van kûgelsk zijn gevormd, waaronder helsk, duvelsk, evelsk, hagelsk en nagelsk. De eerste twee zijn nog in gebruik, de laatste drie zijn niet meer gewoon.
Laat een reactie achter