Taalkunde van 1919
In een onregelmatig verschijnende reeks bespreek ik af en toe taalkundige publicaties van 100 jaar geleden.
Honderd jaar geleden werden er soms zaken geobserveerd in het Nederlands die nog altijd bestaan en nog altijd niet goed beschreven zijn.
Zo publiceerde J. Kooistra in 1919 een artikel over ‘twee Hollands-Engelse parallellen in de syntaxis‘ in De Nieuwe Taalgids. Het ging in beide gevallen om zaken die in het formele Engels wel zijn toegestaan terwijl ze in het Nederlands worden fout gerekend terwijl ze zelfs 100 jaar geleden (toen van invloed van het Engels op het Nederlands, zeker op het niveau van de zinsbouw, nog geen sprake was) al wel voorkwamen.
Op één van die parallellen kwam in hetzelfde nummer nog een kritische reactie; die parallel is ook later nog regelmatig besproken. Het gaat om het vooropplaatsen van een zelfstandignaamwoordgroep zonder het voorzetsel. Hier zijn een paar van Kooistra’s zinnen:
- een koe krijg je zo maar honderd gulden meer voor
- dat stuk land begint nu eindelik wat op te groeien
- die kommissie zat hij zelf ook in
- de melk is een raar smaakje aan
Opmars
Wie zoiets opschrijft, krijgt nog steeds een rode streep door de tekst: voor een koe, op dat stuk land, in die kommissie en aan de melk zijn officieel onafscheidelijk. Op het artikeltje van Kooistra volgde een reactie van de beroemde Groningse taalkundige Wobbe de Vries die zelf al in 1911 over het verschijnsel had maar toen nog dacht dat het kenmerkend was voor de noordelijke dialecten (een bekend verschijnsel: iets wat in de schrijftaal niet voorkomt zien mensen vaak als typisch voor hun eigen streek), en daarop reageerde Kooistra weer.
De zinnen worden tegenwoordig vaak bananenzinnen genoemd, een term van de taalkundige Wim Klooster, omdat ‘bananen houd ik niet van’ als een kenmerkend voorbeeld wordt gezien. Er is veel over gestudeerd. We weten daardoor bijvoorbeeld dat ‘zo’n vloer kun je niet op dansen’ een goedklinkende zin is, maar ‘je kunt zo’n vloer toch niet op dansen’ niet: als voorzetsel en zelfstandignaamwoordgroep uit mekaar drijven, dan moet de laatste eigenlijk altijd vooraan in de zin staan. Ook weten we dat de zin al sporadisch in vroeger eeuwen voorkwam (Huygens schreef ‘de lompe walgh ick van (…) De wijse schrick ick voor”) maar in de twintigste eeuw een opmars maakte.
Oud stuk brood
Bij dat onderzoek naar die bananenzinnen wordt zelden of nooit naar Kooistra verwezen. Ik vermoed dat het later herontdekt is, en dat dan nog weer iets later sommige historisch bewuste taalkundigen alsnog Kooistra erbij hebben gehaald.
De andere ‘parallel’ die hij vond met het Engels is veel minder onderzocht of niet. Er kwam geen reactie op in Kooistra’s tijd en ook later is er weinig mee gedaan. Het gaat om wat ik ‘overlappende zinnen’ noem. De volgende voorbeelden zijn weer van Kooistra;
- dat is een oud stuk brood heb ik hem gegeven.
- ’t is ’n korte beschrijving van z’n leven heb ik hier.
- die mensen waren zeer beroemd zijn ze geworden.
- De eind-examens zijn op 15 Junie beginnen ze.
Het zijn overlappende zinnen: een zinsdeel vormt het einde van de ene zin en het begin van een volgende (‘Dat is een oud stuk brood. Een oud stuk brood heb ik hem gegeven’).
Amsterdam
Misschien heb ik verkeerd gezocht, maar ik kan geen literatuur over het verschijnsel vinden. Althans, er is wel onderzoek (van onder andere Jan Kooij) naar een soort subconstructie:
- Hij kwam gisteren kwam hij in Amsterdam aan.
Ook hier zou je eventueel kunnen zeggen dat er twee zinnen zijn die scharnieren op gisteren, maar dat klopt niet, want ‘Hij kwam gisteren’ is helemaal geen mededeling die je met deze zin doet. Dit is wel degelijk naar inhoud één zin, (‘hij kwam gisteren in Amsterdam aan’/’Gisteren kwam hij in Amsterdam aan’). Dat is dus wel wat anders.
Engels
De parallellie met het Engels zocht Kooistra in zinnen als de volgende, die hij opvallend genoeg haalde uit het werk van de Nederlandse anglist Kruisinga:
- Grandpa, what is it makes your eyes so bright and blue like the sky?
- ‘Don ’t try to tell me your grandfather did all that,’ protested Wyckoff. ‘There were a lot of others helped.’
- It is not the place makes the happiness.
- If you are out of the way there’s no one else can state that I shot Pine.
Kooistra wijst er terecht op dat je in het Engels zou kunnen denken dat een onderschikkend voegwoord is weggelaten (‘what is it that makes your eyes…’). In het Nederlands kan dat niet, want beide zinnen hebben hoofdzinvolgorde (in het Engels is er geen verschil tussen hoofdzin en bijzin, maar in het Nederlands staat het vervoegde werkwoord in de hoofdzin op de tweede plaats, en in de bijzin achteraan).
15 Junie
Ik vermoed dat dit een verschijnsel is dat veel syntactici, hoe vrijgevochten ze ook zijn, anders dan de bananenzinnen nog steeds ‘fout’ vinden, een foutje, niet echt onderdeel van de grammatica. De reden daarvoor is omgekeerd dan weer vermoedelijk vooral dat de syntaxis de ‘zin’ als een eenheid heeft aangenomen. Bij mijn weten gaan zo’n beetje alle syntactische theorieën ervan uit dat zinnen telbaar zijn: een stukje tekst bestaat uit 1 zin, of uit 2, 3 of 4. Je kunt natuurlijk wel een halve zin uitspreken, maar dan kan die worden aangevuld. In ieder geval zijn de grenzen van zinnen dan nog steeds duidelijk.
Maar zoiets geldt niet voor deze constructie, want hier lopen twee zinnen in elkaar over. En dat mag niet, van die theorieën. Toch valt er naar mijn idee nog wel meer over te zeggen. Bijvoorbeeld is niet alles even goed; ik heb de indruk dat het gedeelde zinsdeel in beide zinnen ongeveer op dezelfde manier moet passen. In een zin als:
- De eind-examens zijn op 15 Junie beginnen ze.
Is het gedeelde deel ‘op 15 juni’. Je kunt niet alleen ’15 juni’ delen, het volgende klinkt geloof ik vreemd:
- De eindexamens zijn op 15 juni is mijn verjaardag.
Axioma
Het is kennelijk geen probleem als een zinsdeel in de ene helft naamwoordelijk deel van het gezegde is en in het andere lijdend voorwerp (‘dat is een oud stuk brood heb ik hem gegeven’), maar het kan kennelijk niet goed in de ene zin bij een voorzetsel horen en in de andere niet.
Je kunt ze daardoor ook bijvoorbeeld niet met een bananenzin combineren:
- Bananen ben ik niet dol op de gracht staat een oude man.
Het zou interessant kunnen zijn dit soort constructies beter te bestuderen, juist omdat ze tegenvoorbeelden lijken tegen een onuitgesproken axioma van de syntaxis – dat zinnen niet overlappen.
Klaas zegt
Het valt mij op dat een bananenzin (die toch een beetje ‘schuurt’) te ontbananen is door ‘daar’ in te voegen: ‘bananen daar houd ik niet van’, ‘een koe daar krijg je zo maar honderd gulden meer voor’
Marc van Oostendorp zegt
Dat soort zinnen worden als een ander soort zinnen beschouwd: ‘daar houd ik niet van’ is een complete zin, met ‘bananen’ daar vooraan toegevoegd.
Drabkikker zegt
Zinnen van het type “It is not the place makes the happiness” heb ik tijdens mijn promotie-onderzoek leren kennen als imperfectly transformed cleft sentences – althans voor het Syrisch, de taal die ik toen bestudeerde: https://www.jstor.org/stable/pdf/23515560.pdf Maar het is duidelijk dat die inderdaad van een andere (sub)categorie zijn dan bananen- en overlapzinnen.
Lucas zegt
Die overlappende zinnen is in recente jaren redelijk wat gezegd in de conversatie analyse, maar bij mijn weten alleen voor het Engels. Pivots heten ze daar. Het is altijd interessant om te zoeken wat nu precies het scharnier is, want soms lijkt het een woord, soms een frase.
Het gaat daar overigens nooit over de vraag of ze correct zijn. Maar het is iets wat zo vaak gebeurt dat je het toch wel als onderdeel van het taalsysteem zou moeten zien.
Wouter van der Land zegt
De term voor overlapzinnen is toch apokoinou, Google suggereert bijv. ‘The syntax of apokoinu-constructions in colloquial German and other languages .‘
Wouter Steenbeek zegt
Ik ervaar zin als “De examens zijn op 15 juni beginnen ze” als fundamenteel fout. Het is een anakoloet, een zin die anders eindigt dan hij begint. Dat duidt erop dat de spreker onder het spreken zijn zin aanpast.Hij wilde zeggen dat de examens op 15 juni waren, maar bedacht zich toen dat ze meerdere dagen besloegen en op die datum alleen maar begonnen. Deze aanpassing van de zin hangt dus samen met een correctie in het denkproces dat eraan voorafging. Dat maakt deze taalfout zo fundamenteel. In de schrijftaal (behalve in een roman die met ultranatuurlijke dialogen) zul je dit nooit tegenkomen – nu niet en over 200 jaar ook niet – omdat een schrijver, welke stijl hij ook verkiest, eerst zijn gedachten ordent voordat hij ze op schrift zet.
Terwijl een zin als “bananen houd ik niet van” een gewoon geval van prolepsis is: als de schoolgrammatica’s het afkeuren, kun je zo’n constructie altijd nog verdedigen aan de hand van het Latijn (een taal met naamvalsverschil) of het Chinees (een thema-prominente taal).
Frans zegt
Mee eens, ik lees dat weinig opzienbarend als een van deze mogelijkheden:
1. De examens zijn… op 15 juni beginnen ze.
2. De examens zijn op… 15 juni beginnen ze.
Wat je bijvoorbeeld zo zou opschrijven:
1. Op 15 juni beginnen de examens.
2. De examens beginnen op 15 juni.
Wouter Steenbeek zegt
En mijn verhaal wordt meteen gelogenstraft door de opmerking “behalve in een roman die met ultranatuurlijke dialogen”. Uiteraard komt ook dit doordat ik eerst iets anders wilde typen. Dat “die” hoort er niet te staan.
Pieter Brouwer zegt
Ik kan (blijkbaar) goed schrijven, maar mijn mondelinge vaardigheden laten nogal vaak te wensen over, ik kom vaak niet goed uit mijn woorden. Ik spreek dan ook vaak in bananenzinnen, merk ik, maar ik heb ook de bananenzin toch altijd gezien als een verspreking die ontstaat door alvast te gaan praten voor je in je hoofd hebt bedacht hoe je de zin wil gaan zeggen. Het is dan logisch dat ik meteen begin met het zeggen van de ‘new’ om het daarna aan te vullen met de ‘given’, er dan tot mijn frustratie achter komend dat ik de grammaticale constructie niet meer kloppend kan maken, en er dus maar een bananenzin van maak.
Ben ik een uitzondering? Voelen ander bananenzinsprekers dit ook zo, of zien zijn het als een goede (spreektaal)zin?
Casper zegt
Net op Nu.nl: ¨Verdachte (33) aangehouden van doden twee personen in Groningse bioscoop
Renaat Gaspar zegt
Over bananenzinnen:
Een ander vroeg voorbeeld van een emfatisch vooropgeplaatste kern van een voorzetselbepaling is te vinden in de Doesburgse brievencollectie (inv.nr. 45-97). In 1791 schreef Margrieta Eekhoff aan haar ontrouwe echtgenoot Frederik Pik: “Voe [Foei], sulken een behandeling is noot [nooit] geen vergeeving voor.”
Over zinnen met overlappingen:
Inderdaad zijn het (zoals W. van der Land schreef) zinnen met een vanouds bekende apokoinou-constructie. Vanouds inderdaad, want in een verhaal uit 1525 zijn er niet minder dan 13 opgemerkt.
Ga naar BDNL. Zoek: Reyse na Jerusalem ende Jordaan. https://www.dbnl.org/tekst/gove003reys02_01/ Ga naar ‘doorzoek de hele tekst’ en vul als zoekterm in “apokoinou”. Terstond verschijnt een lijst van 13 apokoinou-constructies, compleet met vermelding van het scharnierend zinsgedeelte.
Tientallen nog veel oudere voorbeelden zijn vermeld in Stoett, Middelnederlandsche Syntaxis, par. 220, eveneens met de scharnierende woorden.
P.S.
Moet ‘het verbogen werkwoord’ niet zijn ‘het vervoegde werkwoord’?