Taalkundige factcheck
Door Sterre Leufkens
Een levende taal gaat met zijn tijd mee. Het is dan ook geen gekke gedachte dat het Nederlands (en ons gebruik daarvan) verandert als gevolg van nieuwe technologie, zoals de smartphone. Vorige week was er opeens een golfje nieuws over dat thema. In berichten in o.a. het Parool en Metronieuws werd verslag gedaan van onderzoek waaruit zou blijken dat ouders tegenwoordig zó afgeleid zijn door hun smartphone dat ze minder met hun kinderen praten, met uiteraard allerlei rampzaligs tot gevolg.
De berichten trokken mijn aandacht omdat het over taalonderzoek ging, maar er weinig over het concrete onderzoek duidelijk werd. Tijd om de onderzoekers eens te raadplegen. Dat deed ik, en – verrassing – de soep wordt niet zo heet gegeten als hij in de media is opgediend.
Paniek in de pers
Wie de berichten in diverse media las, moest wel in diepe wanhoop raken over wat zich zoal voltrekt in de hoekstenen van onze samenleving. Ik vat een en ander even samen in de volgende drie conclusies:
- Ouders zijn zo afgeleid door hun smartphone dat ze minder aandacht voor hun kinderen hebben. Ze praten dus ook steeds minder tegen hun kinderen.
- Een derde van de ouders gebruikt onvolledige zinnen bij het praten tegen de kinderen, 43% praat brabbeltaal tegen ze.
- 25% van de kinderen heeft een taalachterstand, het bovenstaande is daarvan een oorzaak.
Het is allemaal nogal wat. De taalvaardigheid van onze kinderen gaat achteruit, en dat komt nu eens niet doordat ze voortdurend zitten te gamen, maar doordat hun ouders de hele tijd afgeleid zijn door Neerlandistiek en andere digitaal gedoe. Gelukkig heeft de HEMA Foundation, betrokken bij het onderzoek, een app ontwikkeld die ouders helpt meer aandacht te besteden aan de kids.
Het onderzoek
De berichten zijn gebaseerd op een onderzoek van onderzoeksbureau KIEN. Het gaat hier om markt-onderzoek: een onderzoek naar de wensen, meningen, en ervaringen van mensen. Als ik het goed begrijp is het uitgevoerd in opdracht van de HEMA Foundation, een club die eens in de drie jaar ‘een impuls geeft aan een thema dat bijdraagt aan inclusiviteit’, en daar dan ook via de HEMA zelf wat aan verdient lijkt me. Hoe dan ook, deze keer is het thema taalvaardigheid. Er is ook een wetenschapster bij het onderzoek betrokken, namelijk Margriet Sitskoorn: hoogleraar klinische neuropsychologie in Tilburg en algeheel breindeskundige.
N.a.v. de berichtgeving heb ik de contactpersonen gemaild en het onderzoeksrapport ontvangen. De vragen daarin gaan over hoe ouders van kinderen van 0 tot 4 jaar oud denken over de taalontwikkeling van hun kroost. Op welke manier leren hun kinderen nieuwe woorden? Wat doen ouders om het leren van nieuwe woorden te stimuleren? Lezen ze voor, gebruiken ze apps, praten ze veel met hun kinderen, wanneer beginnen ze daarmee? Vinden ze het belangrijk? Een flinke groep van ongeveer 1150 ouders heeft de vragen beantwoord.
Aandacht voor de telefoon
In de enquête is ouders de stelling voorgelegd ‘Ik besteed wel eens tijd aan mijn smartphone (bijv. social media of whatsapp), terwijl ik eigenlijk tijd aan mijn kind zou moeten/willen besteden. Voor 60,3% van de respondenten geldt dit ‘enigszins’, voor 20,4 geldt dit ‘zeker’. Dit moet de oorsprong zijn van conclusie 1 in de media. Let op: het gaat hier puur om zelfrapportage: deze ouders ervaren zelf dat ze aandacht aan hun telefoon wel eens ten koste gaat van hun kinderen. Ouders voelen zich schuldig, en dat is logisch, gezien de relatie die wel vaker wordt gelegd tussen smartphonegebruik en een gebrek aan sociale interactie.
Intussen weten we niks over de daadwerkelijke hoeveelheid aandacht die ouders, voor en na de introductie van de smartphone, voor hun kinderen hebben. Aandacht voor de telefoon is ongetwijfeld sterk toegenomen, maar ten koste waarvan? Hoeveel aandacht werd er vroeger aan kinderen besteed? En in hoeverre hangt ‘aandacht’ samen met ‘taalaanbod’? Als je je kinderen de hele dag Sesamstraat laat kijken, is dat dan goed of slecht voor hun taalontwikkeling? Het lijkt mij ook denkbaar dat er tegenwoordig meer tegen kinderen gepraat wordt dan pakweg vijftig jaar geleden, omdat de rol van kinderen veranderd is – ik heb de indruk dat we kinderen meer als gesprekspartner zijn gaan zien. Ik weet niet of dat klopt, daar zou onderzoek voor nodig zijn, maar een marktonderzoek is daarvoor ongeschikt.
Brabbeltaal
Conclusie nr. 2 gaat terug op een andere stelling uit het onderzoek: ‘Ik praat regelmatig mee in de ‘taal’ van mijn kind (bijv. brabbelen)’. Voor 34,2% van de ouders geldt dit enigszins, voor 9,1% geldt dit zeker, et voilá, daar is de “43% van de ouders spreekt in brabbeltaal” uit het persbericht en de media. Je hoeft geen hoogleraar klinische neuropsychologie te zijn om te zien dat hier iets totaal uit heur verband wordt gerukt. Dat ouders meepraten met hun kinderen, en daarbij taalvormen van die kinderen imiteren, lijkt me een normaal onderdeel van wat child-directed speech heet, en dat is juist sociaal en goed voor taalontwikkeling. Als mijn katten mauwen, mauw ik automatisch terug – dat zegt weinig over mijn taalvermogen (hoop ik) en gaat vermoedelijk niet ten koste van de taalontwikkeling van mijn katten (hoewel…? Ze kunnen niet praten…).
Elders in de onderzoeksresultaten lezen we dat 64,1% van de ouders nota bene al vanaf de geboorte van hun kind in volledige zinnen tegen ze praat. De rest gaat dat ook doen, maar begint er wat later mee. In het persbericht wordt dit gegeven verwoord als “meer dan een derde van de ouders (36%) [spreekt] niet in volledige zinnen”. Ja, zo kan ik ook de krant halen, maar een accurate weergave van de werkelijkheid is het niet.
In het rapport kun je ook lezen dat 88% van de ouders regelmatig voorleest, 84% de kinderen helpt met de uitspraak van woorden, en, hou je vast, dat 95% het leuk vindt om met hun kinderen te praten. Ook uit de antwoorden op andere vragen blijkt dat de geraadpleegde ouders de taalontwikkeling van hun kinderen onwijs belangrijk vinden, dat ze heel goed weten dat praten en voorlezen hierbij belangrijk zijn, en dat ze hun best doen om hun kinderen op allerlei manieren een goed taalaanbod te geven. Maar die conclusies hebben het persbericht noch de media gehaald.
Oorzaak van taalachterstand
Stelling 3 dan. In het hele onderzoek komt het fenomeen ‘taalachterstand’ niet voor. Dat 25% van de Nederlandse kinderen een taalachterstand heeft, blijkt uit ander onderzoek – het persbericht vermeldt netjes wie dat onderzoek heeft gedaan. Dat er een relatie is met telefoongebruik, of met het taalaanbod dat kinderen van 0 tot 4 van hun ouders krijgen, dat is iets wat gesuggereerd wordt door die dingen bij elkaar te zetten in het persbericht, maar wat je op basis van dit marktonderzoek natuurlijk never nooit niet kunt concluderen (en de onderzoekers doen dat dan ook niet).
Wat is hier misgegaan?
Ik word er moedeloos van: komt er taalonderzoek in het nieuws, is het met ongegronde en schadelijke conclusies. Ongegrond, zie boven. Schadelijk, want ouders van kleine kinderen krijgen hier opeens de schuld van de verondersteld vreselijk slechte taalvaardigheid van de jeugd. Intussen blijven werkelijke oorzaken van slechte taalvaardigheid (ik noem maar iets: een enorm tekort aan leraren Nederlands) buiten zicht. Hoe kan dat nou gebeuren?
Laat ik ten eerste zeggen dat er met het onderzoek zelf volgens mij niks mis is. Ik ben geen kenner van het genre, maar het lijkt me een degelijk marktonderzoek. Prima geschikt om te meten in hoeverre er een markt is voor een app die ouders helpt hun kinderen nieuwe woorden te leren. Ongeschikt om iets te ontdekken over hoe kinderen taal leren, wat de invloed is van ouderlijke aandacht, over de relatie tussen smartphonegebruik en taalontwikkeling, over de oorzaken van taalachterstanden, en ga zo maar door. Dat beweren de onderzoekers ook niet.
Het persbericht, daar gaat wel een hoop mis. Daarin worden enkele cijfers zonder context uitgelicht, en dat zijn vooral cijfers die Grote Enge Rampen suggereren. Het roept een beeld op dat er bij demense als zoete koek in gaat: de jeugd kan geen Nederlands meer, en dat is de schuld van de ouders/moderne technologie/social media. De auteurs van het persbericht (de marketingafdeling van de HEMA Foundation, vermoed ik?) weten maar al te goed dat mensen graag dingen lezen die in overeenstemming zijn met hun ideeën, en hebben hun cijferselectie en tekst daar keurig op afgestemd. Goede marketing, maar zo komen de ongegronde ideeën de wereld in.
Wat vervolgens ook misgaat, is dat de ronkende rampstellingen gewoon worden overgenomen door allerlei media. Lieve journalisten, bel even een taalkundige voordat je zo’n bericht plaatst. (Let op: een breindeskundige is geen taalkundige. Bovendien, les 1 in de wetenschapsjournalistiek: nooit de onderzoeker zelf het onderzoek laten uitleggen. Altijd iemand anders vragen het te duiden.) En als je daar geen tijd voor hebt, vraag dan de cijfers even op. Ik weet het, jullie zijn niet allemaal wetenschapsjournalisten, maar het is echt niet moeilijk om even wat vragen en percentages na te lopen. Dat is je vak als journalist: niet gewoon een persbericht overnemen, maar kritisch kijken of het klopt wat er staat.
Tot slot ook een oproep aan lezers om dit soort berichten lekker kritisch te lezen. Realiseer je hoe sensationalistisch media vaak omgaan met wetenschapsnieuws. Als taal je echt interesseert, laat je dan niet meeslepen door drama en doem. Laat je meeslepen door al het intrigerende onderzoek dat wordt gedaan.
Dit stuk verscheen eerder op De taalpassie van Milfje
Foto: Intel Free Press, Wikimedia
Drabkikker zegt
Duimen & pluimen!