Vandaag viert Maarten ’t Hart zijn 75e verjaardag, een van de intrigerendste schrijvers die er momenteel in Nederland zijn; intrigerend bijvoorbeeld vanwege een neiging om vooral de minder sympathieke kanten van zijn karakter helemaal niet te verbloemen – niet in zijn werk en niet in zijn interviews. En dan gaat het niet over zogenaamd ‘minder sympathieke’ kanten die feitelijk iemand toch nog sympathiek maken, maar over bijvoorbeeld betweterigheid of bekrompenheid.
Neem mij zoals ik ben, zegt ’t Hart.
Je zou eigenlijk denken dat zo’n manier van doen iemand vooral een schrijver voor fijnproevers maakt die door het grote publiek juist wordt geschuwd. Maar het eigenaardige is dat in zekere zin het omgekeerde het geval is. Ook dat is een aspect dat de man zo’n intrigerend fenomeen maakt.
Voor zijn verjaardag publiceerde Elsbeth Etty nu een geslaag boek, een essay over zijn werk met de Multatuliaanse titel Minnebrieven aan Maarten.
De overeenkomsten met Multatuli springen in het oog: eenzelfde eigenzinnigheid, eenzelfde neiging om zich met van alles en nog wat te bemoeien, eenzelfde neiging om de lezer het zo moeilijk te maken door hem goed met de neus op het eigen onaangename karakter te duwen.
Maar feitelijk spelen die overeenkomsten maar een ondergeschikte rol in Etty’s essay. Ze richt zich vooral op de relatie tussen ’t Harts biografie en zijn werk, en doet dat met een interessante methode.
Waar een heleboel werken onversneden autobiografisch lijken, blijkt er bij nadere bestudering heel vaak een draai in te zitten. Zo laat ze zien dat het motief van de homoseksualiteit vooral in het vroege werk zo vaak voorkomt dat het eenvoudig is om autobiografie te denken, maar dat je als je de schrijver serieus neemt – die altijd heeft ontkend homoseksuele gevoelens te hebben – logischer is de worstelingen van sommige personages met hun erotiek te lezen als een metafoor voor worstelingen met het geloof.
Min of meer omgekeerd leest Etty sommige passages over overspel in het werk van ’t Hart als op een bepaalde manier eigenlijk handelend over zijn neiging tot travestie – waarschijnlijk een belangrijker gevaar voor zijn eigen huwelijk dan het overspel dat hij toch ook gepleegd heeft.
Ook laat Etty overtuigend zien dat bepaalde motieven een veel belangrijker rol in ’t Harts leven en werk spelen dan meestal wordt aangenomen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Holocaust, die, zij het bedekt, steeds weer terugkomt en mogelijk niet alleen de bron is voor ’t Harts geloofafval maar zijn levenslange weerzin tegen het christendom.
Etty bewondert ’t Hart als ik het goed lees uiteindelijk (volkomen terecht) om zijn verbluffende eruditie die hij in zijn essays tentoonspreidt, en het verbazende gemak waarmee hij bijvoorbeeld ooit Rudy Kousbroek in een discussie over Multatuli – Kousbroek was de tegenstander, ’t Hart de voorstander – om de oren sloeg met argumenten. Etty’s eigen stijl is wat anders, en ze heeft vast niet zo veel gelezen als ’t Hart (wie wel), maar ze kent wel zijn gehele oeuvre én ze kan heel goed lezen.
In een volwassen cultuur zouden er veel meer boekjes als dit over belangrijke schrijvers als ’t Hart verschijnen – maar in een volwassen cultuur had Maarten ’t Hart, zoals Etty in haar laatste zin memoreert, ook allang de P.C.Hooftprijs gekregen.
Elsbeth Etty. Minnebrieven aan Maarten. Amsterdam: Arbeiderspers, 2019. Bestelinformatie bij de uitgever.
Afbeelding: Boekeninformatiebeurs “Vers voor de Pers” in Krasnapolsky in Amsterdam. Schrijver Maarten t Hart *10 september 1979. Rob Bogaarts, Wikimedia
Wouter van der Land zegt
Goed dat de vlag wordt gehesen voor deze markante schrijver, die het ook echt vaak beter weet. Ik heb nog geantikraakt in zijn stekelbaarsjeslab.
De opmerking “in een volwassen cultuur had Maarten ’t Hart, zoals Etty in haar laatste zin memoreert, ook allang de P.C.Hooftprijs gekregen.” lijkt me aanvechtbaar. Als schrijver van beschouwend en verhalend proza past hij in het rijtje van voormalige winnaars, maar er is niets volwassens aan de PC Hooftprijs. Vijf mensen uit de culturele elite kiezen vrij willekeurig* een schrijver die tenduizenden euro’s belastinggeld krijgt. In een volwassen cultuur pakt de elite het geld niet af van de loodgieter en de postbode, maar financieren ze zo’n prijs zelf. In dit concrete geval is de schrijver die beloond zou moeten worden miljonair. Wat is er volwassen aan om daar nog eens zestigduizend aan toe te voegen?
Ook als je voorstander bent van grootschalige overheidssteun voor de traditionele cultuur, dan ligt het niet voor de hand om de PC Hooftprijs als middel in te willen zetten. Er zijn gesponsorde prijzen die er veel beter in slagen een groot publiek te bereiken. De overheid moet zich niet bemoeien met iets wat zonder bemoeienis al werkt.
*) Het willekeurige van de keuze zorgt denk ik voor de emotie dat iemand de prijs zou ‘verdienen’. Het lijkt wel of er bewust regelmatig matige schrijvers worden beloond om dat gevoel op te roepen. Net zoals er bij de Voice expres goede kandidaten worden afgewezen om Twitter te laten ratelen.