Dichter des vaderlands (6)
Het is vast een beetje overdreven om te zeggen dat er een speciale relatie is tussen het ambt van Dichter des Vaderlands en Rotterdam. Het bureau dat een en ander organiseerde, zat in ieder geval lange tijd in die stad. De vorige Dichter woont er, Ester Naomi Perquin. Waarschijnlijk het bekendste gedicht van Ramsey Nasr uit diens tijd als Dichter, speelt zich af in Rotterdam in 2059 en is gesteld in het Rotterdams van de toekomst. En nu Jules Deelder dood is, waagt ook de momenteel ambterende Dichter, de ‘Friese Amsterdammer’ Tsead Bruinja, zich in een gedicht aan het Rotterdamse idioom:
de laatste fik
in de wereld waar de omgeving van de mens
zijn medemens is zegt jules deelder
hoe kun je nou illegaal op deze wereld zijn?
als je er eenmaal bent dan ben je er toch?
in het heelal dat groter lijkt hoe verder men kijkt
waarin jules deelder schrijft lieve ari wees niet bang
de wereld draait rond en dat doettie nog lang
denk ik zo mot het blijven
we houwe ‘t kleinbinnen de kortste keren dondert er
op mijn schouder uit zo’n tyfustekenfilmwolk
een schraal duiveltje een opgeschoten engeltje
dat in mijn oor begint te jengelen
pleurt toch op man rot op naar je familiegraf
en gaat er zelf in leggen
lamlendige amsterdamse paardenlul
de dood is kut je moet het leven
niet te ernstig nemenspijtig dat zijn wonderbaarlijke lichaam
geen voer voor de maden zal wezenik had die beestjes een verzetje gegund
Het Rotterdams geldt als bijzonder weinig poëtisch. Dat geldt voor alle stadsdialecten en dat heeft een eenvoudige verklaring: terwijl op het platteland lange tijd iedereen ongeveer in gelijke mate dialect sprak, is het ‘plat’ al sinds de negentiende eeuw voorbehouden aan de arbeidersklasse. De betere klassen waren allang overgeschakeld op de standaardtaal. In Rotterdam is die associatie met ‘lagere klasse’ en gebrek en cultuur, waarschijnlijk nog duidelijker dan in Amsterdam, Den Haag of Utrecht, eenvoudigweg omdat het imago van Rotterdam samenhangt met werk in de havens.
Dichten in het Rotterdams heeft daardoor bijna vanzelf iets grappigs. Het is eigenlijk niet goed voor te stellen dat er een dichter zou opstaan die een serieus religieus epos zou schrijven in dat dialect.
Dat ligt niet aan het dialect; er is niets inherent ondichterlijks aan de uitspraak of de grammatica. Er zouden mensen kunnen zijn die zeggen dat de woordenschat wel heel duidelijk gekarakteriseerd wordt door vloeken en scheldwoorden, maar dat komt nu juist doordat het Rotterdams zo volks en arbeideristisch wordt gevonden: alleen dat soort woorden zijn ’typisch Rotterdams’.
Bruinja is niet alleen zelf een dichter in het Fries, maar hij heeft ook een ongewone belangstelling voor andere streektalen. Zijn Rotterdams is niet onverdienstelijk. Deels is dat niet zo gek, want het gedicht bestaat grotendeels uit bekende citaten uit Deelders’ werk. En anderdeels is dat ook niet zo gek, want het Rotterdams heeft een paar kenmerken die vrijwel iedere Nederland kent: leggen in plaats van liggen (dat trouwens in veel andere dialecten ook voorkomt), een –t aan het eind van allerlei vormen van het werkwoord die niet de tweede of derde persoon enkelvoud zijn: gaat er zelf in leggen.
Bruinja weet van dat o zo onpoëtische Rotterdams toch een gedicht te maken, een tribuut van de rest van Nederland aan de taal van de stad en de man die haar liet klinken.
Foto: Jules Deelder tijdens het Esperanto-congres in Rotterdam, 2008. Ziko van Dijk, Wikimedia.
Wouter Steenbeek zegt
“Dat geldt voor alle stadsdialecten.” Nee. U bent zeker nog nooit in Limburg geweest, of in Vlaanderen, waar het stadsdialect net zo min sociaal gekleurd is als de plattelandsdialecten.
Wouter van der Land zegt
Het is eigenlijk schandalig. Poëzie is gecultiveerd als iets van de bovenklasse en dus is alles wat aan de onderklasse doet denken taboe en onpoëtisch. Dit is feitelijk het uitsluiten van een grote groep mensen, want Corrie uit het Oude Noorden kan dus nooit iets dichterlijks zeggen. Deelder kon er alleen poëzie van maken door het als het ware te citeren. Zijn publiek lachte ook altijd, terwijl bij de Coleridge uit Goor de hoofden peinzend scheef gingen staan, behalve bij ‘Jonge sla’.
Een verwant verschijnsel. bij inmemoriammen zie je vaak dat de schrijver eerst een heel verheven en lief verhaal afsteekt om dan te eindigen met een vloek: ‘Verdomme Monique, waarom ben jij nou de eerste die gaat?!’
Raar, want het zou kloppender zijn om vooral te vloeken..
Henk Smout zegt
Zeker van mijn zaak dat ik ‘ambteren’, Nederlandse uitgang en -b- in het midden, nooit eerder ben tegengekomen en ik begrijp het probleemloos. Zoals ook ‘lezersbrief’ met -s- in het midden welgevormd is, al is de standaarduitdrukking ‘ingezonden stuk’.
Leven er nog mensen die, zoals ik me nog goed van J.L. Heldring herinner, het onbepaald telwoord ‘meerdere’ niet zomaar maar een verwerpelijk germanisme vinden en volhouden dat het onduidelijke ‘verscheidene’ goed Nederlands? Zijn ze er nog die ‘benadrukken’ voor germanisme aanzien, al heet dat in ’t Duits ‘betonen’?
Bert Mostert zegt
“Er is een Nederlandse literatuur en een Rotterdamse. Van die twee is de Rotterdamse de boeiendste, verreweg”. Aldus de eerste Dichter des Vaderlands. Hoort een navolging door een niet-Rotterdammer bij de Rotterdamse literatuur?
Marc van Oostendorp zegt
Wat een mooi citaat, dat kende ik niet! Waar zei Komrij dat? Mij lijkt dat Bruijns moeiteloos kan worden geadopteerd door de Rotterdamse poëzie, maar wie ben ik.
Bert Mostert zegt
Het citaat van Komrij is te vinden in het voorwoord van de uitgave “Verzamelde Gedichten” van Riekus Waskowsky in 1985. Het werd eerder in 1977 bij de dood van Waskowsky door K. in het NRC gepubliceerd.