Door Henk Wolf
Ik maak graag een wandelingetje over het kerkhof bij ons in de buurt. Als ik daar aankom, ben ik altijd even gefascineerd door de twee bordjes aan weerskanten van het pad. Op het ene bordje staat ‘laag hangende takken’ en op het andere ‘laaghangende takken’ – het verschil is een spatie.
Ik vroeg me af wat ik zelf zou schrijven. Als ik de officiële regels volg, dan zou ik geen spatie schrijven als laaghangend één woord was, en wel als laag en hangend allebei aparte woorden waren.
Mijn eerste, intuïtieve neiging was om de spatie weg te laten: laaghangend dus. De reden daarvoor was dat ik spontaan waarschijnlijk iets als laach’ng’nt zou zeggen, met één sterke klemtoon op de eerste lettergreep en verder wat onbeklemtoonde lettergrepen met weggemoffelde klinkers. Dat is een uitspraakpatroon dat je tegenkomt in woorden, niet in woordgroepen.
Als contrast: hoog hangend kan ik niet uitsprekend als hooch’ng’nd met alleen een beklemtoonde eerste lettergreep; de a van hangend moet ook duidelijk en met klemtoond worden uitgesproken. Het verschil zal wel komen doordat laaghangend fruit idioom is, terwijl er bij mijn weten geen idioom bestaat met hooghangend erin.
Maar natuurlijk kun je ‘laag hangende takken’ net als ‘hoog hangende takken’ ook uitspreken met een duidelijk gearticuleerd en beklemtoond hang. Dat wijst erop dat ‘laag hangend’ ook als woordgroep kan worden geïnterpreteerd.
Als laaghangend één woord is, dan is het een bijvoeglijk naamwoord, maar wel een gek bijvoeglijk naamwoord. Het laat zich niet makkelijk als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruiken. De volgende zin is toch wat raar:
- Dat fruit is laaghangend.
Dat is overigens geen reden om de benoeming van laaghangend als bijvoeglijk naamwoord af te wijzen: er zijn immers wel meer woorden met dezelfde gebruiksbeperking, zoals huidig en voormalig. (Zie ook deze column van Marc van Oostendorp.)
Laaghangend laat zich ook niet in graad verhogen of verlagen door bijwoorden. Op het moment dat je een graadaanduidend bijwoord plaatst, dan wordt de woordgroepintonatie verplicht:
- Dat is zeer/te/best laag’ng’nt fruit. <raar>
- Dat is zeer/te/best laag hangend fruit. <acceptabel>
Vermoedelijk zijn die laatste gevallen acceptabel doordat de bijwoorden daar alleen graadverhogend of -verlagend werken op laag.
Er is echter een uitzondering: het verbogen bijwoord hele. Dat is gek genoeg voor mijn taalgevoel wel met het bijvoeglijke naamwoord laaghangende te combineren:
- hele laaghangende takken <prima>
In dat geval is de uitspraak laach’ng’nde met alleen beginklemtoon weer mogelijk. Doorgaans past hele alleen direct voor een verbogen bijvoeglijk naamwoord, wat er net als de uitspraak op wijst dat laaghangende in dit geval één woord moet zijn.
Dat laaghangend geen normaal bijvoeglijk naamwoord is, zie je er onder meer aan dat je van laag wel een vergrotende en overtreffende trap kunt maken, maar niet van het hele laaghangend:
- de lager hangende takken <prima>
- de laaghangendere takken <raar>
- de laagst hangende takken <prima>
- de laaghangendste takken <raar>
De conclusie is volgens mij dat je zowel een (ietwat gek) bijvoeglijk naamwoord laaghangend als de woordgroep ‘laag hangend’ voor het woord takken kunt plaatsen, met twee synonieme resultaten. De teksten op beide bordjes bij het kerkhof zijn dan ook te verdedigen.
Erik Bouwknegt zegt
Het eerste kontrast wat bij mij opkwam tussen beide bordjes was tussen ’takken die laag hangen’ en ‘een laag van hangende takken’ (die tweede is verder vrij zinloze mededeling, maar dat heb je wel vaker in dit soort spellingskwesties).
Ghislain Duchateau zegt
In de woordgroep zit een verbogen onvoltooid deelwoord, verbogen doordat het in de woordgroep een transgressie naar bijvoeglijk naamwoord heeft ondergaan. Dat verklaart wellicht de beperking in verbindingsmogelijkheden waarover u het had in het artikel. Los en aan elkaar zijn verdedigbaar met mijn voorkeur voor aan elkaar. Niet verdedigbaar is de verschillende spelling op de bordjes aan het kerkhof.
Mient Adema zegt
Hangend is natuurlijk wel een vervoeging van het werkwoord hangen (ik struikel altijd over dat verbuigen van werkwoorden, sorry), maar laat naar mijn mening nog de volle keus open tussen laaghangend met of zonder spatie. Hangen gaat naar beneden, niet omhoog, en als dat extreem is, moet je oppassen dat je niet over die takken struikelt. Die dingen komen meestal boven je hoofd uit. Hangen ze laag: oppassen! Zijn ze laaghangend dan lijkt me dat meer een eigenschap van die takken dan dat ze toevallig wat laag bij de grond aan te treffen zijn. Meestal gaat die uitdrukking over fruit (in mijn beleving) en kun je dat makkelijk plukken. Het woord is een catechorisering en niet een toestandbeschrijving.
Ik weet niet om welke bomen het gaat, maar als ze laaghangende takken hebben, zijn beide bordjes goed. Maar ik heb niet het idee dat de schilder hier op Neerlandistiek het hoogste woord voert.
Ad Welschen zegt
Met dit geval raken we aan een kwestie die mij al lang tamelijk hoog zit. Dat betreft de accentuatie van samengestelde / afgeleide bijvoeglijke naamwoorden op basis van een tegenwoordig deelwoord. Tegenwoordig schijnt niemand nog ‘AANvullend verzekerd’ te zijn, iedereen wil dat maar ‘aanVULlend’ zijn. Boten hebben geen OPvarenden, vliegtuigen geen INzittenden meer. Ik geef maar een paar voorbeelden die al genoeg duidelijk maken waar hier de schoen wringt. De lijst van voorbeelden kan schier eindeloos uitgebreid worden. Het is een tendens die niet meer te keren valt. Toch weet eenieder dat het basiswerkwoord als ‘AANvullen’ geaccentueerd moet worden, en dus zou het tegenwoordig deelwoord gewoon ‘AANvullend’ moeten luiden. Een semantisch onderscheid als tussen ‘VOORkomen’ en ‘voorKOMEN’ wordt verdoezeld wanneer het afgeleide adjectief niet langer als ‘VOORkomend’ geaccentueerd mag worden, wat toch wel een behoorlijk *’bijKOMEND’ nadeel is.
Wat heeft dit nu met de schrijfwijze van ‘laaghangend’ te maken? Ik voorspel dat deze afleiding bij de goegemeente mettertijd als vanzelf geaccentueerd gaat worden als *’laagHANgend’. Geef mij dan maar nog maar even de correcte accentuatie en transparante schrijfwijze ‘LAAG hangende’.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Wat mij treft, Ad, is dat je er blijkbaar van overtuigd bent dat het ‘vroeger’ allemaal anders (beter…!) was. Ik durf dat te bevestigen noch te ontkennen. Weet jij nu wel zeker dat er vroeger INzittenden en OPvarenden werd gezegd? En hoe weet je dat dan?
Ad Welschen zegt
Die vraag heb ik mijzelf natuurlijk ook gesteld, Peter, maar ik observeer dit verschijnsel al enkele jaren en ben er inderdaad sterk van overtuigd dat de accentuatie bij dit soort afgeleide adjectieven daadwerkelijk massaal aan het verschuiven is. En ja, de vroegere accentuatie was echt beter, want het specificerende element hoort de klemtoon te krijgen, zoals dat nu ook nog in de infinitief hoorbaar is. Zo zit het ook gegoten in mijn eigen idiolect. (Je mag dat ook mijn redelijk ontwikkeld taalgevoel noemen.) Een en ander zou in oudere geluidsopnamen zeker terug te vinden zijn. Let er zelf ook maar eens op in het vervolg. Het is werkelijk frappant. De radio en de journaaluitzendingen gaan voorop in dit voortsluipend (dus geen voortSLUIpend) proces.
Ad Welschen zegt
Een willekeurig voorbeeldje van de radio, zoals dat hedenochtend mijn oor trof. Terwijl een dagelijkse radiotalkshow op NPO Radio 1 de naam draagt van ‘SPRAAKmakers’, wordt er in een voorafgaand STER-spotje gesproken over ‘een spraakMAKENDE
tentoonstelling’ in een zeker museum. In een ander spotje terzelfder ure werd dan wel weer gewag gemaakt van een ‘AANzuigende werking’. Ik had helemaal niet meer raar opgekeken als dit afgeleide woord als ‘aanZUIgende’ zou zijn uitgesproken, maar tot mijn geruststelling viel het kwartje ditmaal de goede kant op.
Ad Welschen zegt
Ook vanochtend viel er op de radio wel weer wat te beluisteren waar ik op terug wil komen. Zo hoorde ik gewagen van ‘zeeVArenden’, wat ook niet echt incorrect klinkt. Maar toch, wij zijn een ZEEvarende natie, heb ik altijd gedacht. Verder vielen mij de doubletvormen ‘afWISselend’ en ‘afWIJzend’ op. Ook zeker niet ongewoon, maar toch, we kennen daarnaast een variant als ‘AFwisselend [bijv. regen en zon]’ (vergelijk ‘AFwisselen’, AFwisseling) en wellicht ook ‘AFwijzend [bijv. reageren]’ (vergelijk AFwijzen, AFwijzing). Soms lijken fonologische factoren een rol te spelen, zoals bij ‘AFtrekpost’ naast ‘afTREKbaar’. Hoe zit dat nu precies? Wie weet hier meer van?
Het probleem is trouwens breder. Zo hoor ik steeds vaker nieuwslezers spreken van ‘daarMEE’, ‘daarBIJ’ en ‘daarDOOR’, waar het zonder meer ‘DAARmee’, ‘DAARbij’, en ‘DAARdoor’ zou moeten luiden. Vooral bij Simone Weimans is dat opvallend, zij doet dat consequent, maar ik heb het ook van Dionne Stax en bij nog anderen gehoord. Een rare tendens. Let er maar eens op. Dit kan geen toeval meer zijn. Ik heb het stellige vermoeden dat de /sommige nieuwslezers dit zo aangeleerd krijgen, want dat ze het zomaar van elkaar zouden overnemen lijkt toch minder waarschijnlijk.
Ad Welschen zegt
Vanavond hoorde ik Eva Jinek spreken over iets dat ‘gekMAkend’ was. “Niets bijzonders”, zult u misschien zeggen, “dat woord heb ik wel vaker gehoord”. Misschien hebt u ook al eens iets ‘jaloersMakend’ horen noemen. En zou bijvoorbeeld ‘dikMakend’ al bestaan? Grote kans. Bepaalde nutriënten zullen daarentegen als ‘DIKmakers’ kunnen worden aangemerkt. Wat ik hierboven heb opgemerkt over ‘spraakMakend’ geldt ook hier. Al deze, op de werkwoordelijke stam geaccentueerde samenstellingen zijn voor mijn gevoel nog steeds bijzonder, om niet te zeggen ‘AFwijkend’.
A propos: hoewel je tegenwoordig dit laatste woord zeker bij predikatief gebruik eerder als ‘afWIJkend’ zult horen, lijkt mij ‘AFwijkend’ bij attributief gebruik toch nog altijd de te prefereren accentuatie (bijvoorbeeld in ‘AFwijkend gedrag’ ). Maar hoe lang zou dat nog gelden? Zou hier geen sprake zijn van een stille, maar niet te stuiten verschuiving op morfonologisch niveau?
Ad Welschen zegt
De tv-uitzending van het Europees Kampioenschap lange baan-schaatsen van hedenmiddag bood weer een fraai voorbeeld van wat ik hier de afgelopen dagen steeds wat duidelijker heb proberen te maken. Verblijd door het succes van de 19-jarige junior-deelneemster Femke Kok aan de sprint-afstand (500 meter) voor dames, beschouwden de tv-commentatoren/analisten Annette Gerritsen en Rintje Ritsma deze verrassende verrichtingen van Femke nog even na. De vraag werd gesteld of ‘onbevangenheid’ wellicht niet het sleutelwoord tot dit succes mocht vormen. Daar ging oud-schaatster Annette aanstonds op in met de volgende, inhoudelijk wel wat kryptische toelichting: ”Als je opKOmend bent kun je gewoon nog niet zo heel veel fout doen.” Er was geen enkele reden om hier aan een vergissing of verspreking van de spreekster te denken. Het was een geheel vloeiende, spontane uitspraak, zonder enige aarzeling gedaan. Een overtuigend ‘çase in point’ derhalve voor wat ik hier wil betogen. Deze actuele tendens in de woordvorming van het Nederlands is kennelijk zo sterk, dat op elk moment een onbedacht nieuw exempel het licht kan zien.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Naar mijn idee ben je toch niet de eerste die dit signaleert, Ad, maar ik realiseer me dat ik nu met een verwijzing zou moeten komen en dat kan ik niet. Zoals ik al eerder heb aangegeven, zet ik vooral een vraagteken bij de door jou telkens geïmpliceerde gedachte dat dit verschijnsel nieuw zou zijn. Ik geef toe: opKOmende kende ik nog niet, maar met inZITtenden en opVArenden ben ik al heel lang vertrouwd. Als taalkundigen moeten we natuurlijk eerder op zoek naar een verklaring dan naar een oordeel. Ik kan niet meer dan mijn intuïtie voorleggen: als door afleiding van een woord met de klemtoon op de eerste lettergreep een woord met vier lettergrepen ontstaat, ga je op zoek naar een plek om nevenaccent aan toe te kennen; in bv inzittenden kom je dan terecht bij lettergrepen met een sjwa, die niet beklemtoonbaar zijn. Oplossing voor het probleem: verschuif het hoofdaccent een plaats naar achteren.
Ad Welschen zegt
Mij is niet bekend of dit verschijnsel eerder is gesignaleerd, maar zo ja, dan ben ik uiteraard benieuwd naar wat daar te berde is gebracht. Ik beweer niet dat het een compleet nieuw verschijnsel is, maar wel dat het duidelijk in een stroomversnelling is gekomen. Een accentuatie als aanVULlend (in plaats van een op zijn minst ook mogelijk AANvullend) is tegenwoordig volstrekt dominant, terwijl het nomen AANvulling met zijn toch vergelijkbare syllaben-structuur, geen enkele concurrentie ondervindt van een op zijn minst mogelijk aanVULling. Terwijl we — terecht natuurlijk — nog kunnen kiezen tussen INwonend(en) versus UITwonend(en), kennen we bijna of helemaal geen OMwonenden meer, evenmin als INzittenden als OPvarenden en ZEEvarende(n). Waarom is dat zo? Wat maakt dat we bij alleen adjectieven met een tegenwoordig deelwoord als basis de accentuatie zien verschuiven? We zien immers precies hetzelfde bij een duo als AANsluiting-aanSLUItend. De meer logische accentuatie zou ook bij deze adjectieven moeten zijn AANvullend en AANsluitend, evenzeer als INzittend en OPvarend. Toch is iedereen tegenwoordig aanVULLend verzekerd. Er is hier ook geen fonologische noodzaak of wenselijkheid om de klemtoon te verschuiven, gegeven een drieledig nomen als AANvulling. Die is er eventueel wel bij AANvullende versus aanVULLende. Zouden we dan aan een vorm van Rückbildung moeten denken, waardoor de onverbogen vorm met zijn drie syllaben de accentuatie overneemt van de verbogen vorm, die bij zijn vierde lettergreep een dan derde onbeklemtoonde syllabe wil vermijden? Maar hoe zit het dan bij samengestelde nomina als GEK-/JALOERSmakend, waarbij de opschuiving van het specificatie-accent naar de verbale stam -MAkend al helemaal ongemotiveerd lijkt. En dan nog gezwegen van die simpele voornaamwoordelijke bijwoorden als DAARbij en DAARdoor, die een professional als Simone Weimans niet zo, onverschoven over haar lippen kan krijgen. Ik weet niet of dit allemaal nog morfonologisch te verklaren is. Er lijkt mij iets meer en ook iets anders aan de hand. Ik heb het gevoel dat het specificans vaker wordt overheerst door het specificatum, te pas en te onpas, maar ik kan er nog niet goed een vinger achter krijgen. Het specificatum eist blijkbaar vaker de hoofdrol op. Daarom lijkt mij die door Annette Gerritsen gisteren gemunte nieuwvorming zo symptomatisch. Ik heb daar vaker krasse staaltjes van gehoord en zal er de komende tijd nog eens extra op letten.
Ad Welschen zegt
‘Just another case in point’:
Terwijl natuurlijk iedereen spreekt van een TEgenvaller, waar hij eerder op een MEEvaller zal hebben gehoopt, hoeven we niet meer raar op te kijken als een ander dat resultaat vervolgens tegenVALlend noemt.
Ad Welschen zegt
Waar ik hierboven ”GEK-/JALOERSmakend” per vergissing als ‘samengestelde nomina’ heb betiteld, gelieve de lezer natuurlijk te lezen: ‘samengestelde adjectieven’. Excuses voor deze ‘lapsus calami’.
Ad Welschen zegt
Nog even over ”GEK-/JALOERSmakend”, dat tegenwoordig als bij voorkeur als ”gèk-/jaloersMAkend” wordt geaccentueerd. Ik heb me ook even afgevraagd waar een dergelijke taalgebruik, dit zeer AANsprekende (aanSPREkende?) type samenstellingen, eigenlijk vandaan zou komen. Nu herinner ik mij weer, dat in de jaren ’60/’70 of daaromtrent zo graag werd afgegeven op de ‘MISSELIJKmakende middenstand’. Waren het niet de Amsterdamse provo’s, figuren als Robert-Jasper Grootveld, die deze depreciërende term bedachten? Dat werd allengs een min of meer een clichématige diskwalificatie van wat wij tegenwoordig eerder ”de HARDwerkende Nederlander” zouden noemen. Je kunt je nu afvragen hoelang bij de huidige morfonologische tendens dit laatste epitheton nog dezelfde specificatie-structuur zal behouden.
Ad Welschen zegt
Sorry, weer twee typo’s laten staan. Hierbij de gecorrigeerde versie:
Nog even over ”GEK-/JALOERSmakend”, dat tegenwoordig als bij voorkeur als ”gèk-/jaloersMAkend” wordt geaccentueerd. Ik heb me ook even afgevraagd waar een dergelijk taalgebruik, dit zeer AANsprekende (aanSPREkende?) type samenstellingen, eigenlijk vandaan zou komen. Nu herinner ik mij weer, dat in de jaren ’60/’70 of daaromtrent zo graag werd afgegeven op de ‘MISSELIJKmakende middenstand’. Waren het niet de Amsterdamse provo’s, figuren als Robert-Jasper Grootveld, die deze depreciërende term bedachten? Dat werd allengs een min of meer clichématige diskwalificatie van wat wij tegenwoordig eerder ”de HARDwerkende Nederlander” zouden noemen. Je kunt je nu afvragen hoelang bij de huidige morfonologische tendens dit laatste epitheton nog dezelfde specificatie-structuur zal behouden.
Henk Smout zegt
Het gebruik van POlitieke dit of dat is niet tot onze huidige minister-president beperkt. Toch zijn mij geen andere -litieke bekend.
Ad Welschen zegt
Goed opgemerkt. Heeft misschien iets te maken met ‘POlitieke wetenschap’ en ‘POliticologie’ voor het ingewikkelde ‘politicoloGIE’.
Harry Reintjes zegt
wel -ieke toch: POlitieke moord ala, maar fysieke, geef nou eens specifieke antwoorden ipv POlitieke.
zou die verandering van beklemtoning ook iets met boven vs onder de rivieren te maken kunnen hebben? vgl rosMAlen (boven) ROSmalen (onder)
Henk Smout zegt
Harry Reintjes zegt
ha, ha. quelle peau est une peau litique
Ad Welschen zegt
Daar hebben we wel een antwoord op, Harry. ‘POlitieke’, gebruikt in tegenstelling tot ‘specifieke’ , kan voor de gelegenheid wel een contrast-accent aannemen, als je dat bedoelt.
Dat men boven de rivieren ‘Rosmalen’ zegt komt waarschijnlijk, omdat men daar minder goed bekend is met de juiste accentuatie. Dergelijke onkunde kan leiden de gekste vergissingen, zoals ‘Bladèl’ in plaats van Bladel; Chaam niet als ‘Kaam’; ‘Ojrschot’ en ‘Ojsterwijk’, enzovoort.
Harry Reintjes zegt
daar valt dan nog een flinke inhaalslag te slaan.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Bij toeval zie ik opeens dat mijn Van Dale (14e dr) bij aanvullend, inwonend en inzittend de klemtoon heeft aangegeven. Inderdaad, terecht op vul, wo en zit.