Door Ton Harmsen
Het is de droom van iedere onderzoeker: spectaculair materiaal vinden dat nog door niemand bekeken is. Wat de zeventiende-eeuwse Nederlandse letterkunde aangaat is dat niet eens zo moeilijk, maar als je een hele stapel toneelstukken vindt die nergens beschreven zijn is dat toch een groot feest.
Onlangs verscheen in de Koninklijke Bibliotheek Brussel, op de Kunstberg, de jongste aflevering van In monte artium. Dat tijdschrift, een schat aan artikelen over het rijke bezit van de Bibliothèque Royale de Bruxelles, is te koop bij Uitgeverij Brepols en in de winkel van de KBB, en bovendien stelt Brepols het via het internet in pdf-vorm aan iedereen kosteloos beschikbaar. Het veelzijdige jongste nummer staat vol met lezenswaardige artikelen; Michiel Verweij bespreekt vijftiende-eeuwse privécollecties die in de KB-Brussel terecht zijn gekomen, vanuit de vraag of zij nog laat-middeleeuws of reeds vroeg-humanistisch zijn. Voor neerlandici bijzonder relevant is de beschouwing van Johanna Ferket en Bram Caers over de toneelmanuscripten in de KB-Brussel. Ferket (Universiteit Antwerpen) is specialist op het gebied van toneelliteratuur, zij publiceerde onder andere over maatschappijkritiek in zeventiende-eeuwse kluchten. Caers (Universiteit Leiden) is codicoloog, hij doet onderzoek naar zestiende-eeuwse manuscripten over politieke gebeurtenissen.
Ferket en Caers kregen in Brussel ook toegang tot de kasten en kisten met ongecatalogiseerde, of althans niet in detail beschreven handschriften. Wat zij daar aantroffen aan tot nu onbekend materiaal is verbluffend. Voor mijn database Ceneton (Census Nederlands toneel) levert hun artikel een honderdtal nieuwe records op – naast bewerkingen van bekende stukken ook een aantal die niet te koppelen zijn aan in druk verschenen werken. Zo is er Ms. 18.398, een band met 42 kluchten in 786 bladzijden handschrift; het grootste deel daarvan gaat terug op bekende gedrukte werken uit de late zeventiende en de vroege achttiende eeuw, maar er zijn ook titels bij die nog in geen enkele literatuurhistorie staan. Het is overigens is niet altijd gemakkelijk een gedrukt equivalent aan te wijzen van deze 42 kluchten. Enkele voorbeelden (met de nummers van het handschrift):
1. De ghedempten hooghmoet is gemakkelijk te herkennen als het spel van die naam dat Joan de Grieck in 1700 in Brussel liet verschijnen. Dat maakt ook duidelijk dat de hele collectie vroeg-achttiende-eeuws is.
6. Weinig gecompliceerd, maar wel even zoeken is het zesde spel van de verzameling: De bedroghen soldaet. Dit spel verscheen in 1689 in Antwerpen onder de titel: Cluchte van Lauw Scheurbier en Stout Harnas sijn wijf, capiteyn Hinckepoot en sergeant Hellebaert, met Peer Tamboer: Claes Voos-lyf, en Hans Mossel-vangher, Griet Lollaert, en Tryntjen Koesteert, hun vrouwen. Jappen Kyck inde Kan eenen weert Heyntjen Poef, en Thijs Smeer-pot ghenoemt den bedroghen soldaet. In het handschrift dus fors afgekort, maar met een beetje geduld niet moeilijk te herkennen.
10. Steven, den cloecken soldaet. Hiervan is geen gedrukte versie te vinden. Op grond van de titel laat een toneelstuk zich niet altijd identificeren, omdat de genoteerde titels soms omschrijvingen zijn. Ik zie nog de teleurstelling op het gezicht van de betreurde Everhard Hofland, die in een veilingcatalogus De geile stiefmoeder van 1683 had gevonden. Dat klonk zo opwindend, maar het was gewoon de Phèdre van Racine. Voor de Brusselse Steven zal misschien iets dergelijks gelden, en nadere bestudering van de tekst zal dat wellicht bewijzen; maar voorlopig moeten we dit stuk maar een unicum noemen.
De lijst eindigt met drie onbekende Latijnse titels:
40. Pambo pietatem mentitus humiliatus
41. Pambonis hypocrysis humiliatio
42. Pambonis, sive tartuffi vafrities
Dus ‘De vroomheid-veinzende Pambo vernederd’, ‘De vernedering van de schijnheiligheid van Pambo’ en ‘De sluwheid van Pambo, alias Tartuffe’. Tartuffe kennen we als de schijnheilige van Molière, maar het personage Pambo was tot nu toe alleen bekend uit een jezuïetenklucht uit 1731, dat is waarschijnlijk later dan het Brusselse handschrift. Pambo klinkt komisch, al is het óók de naam van een woestijnheilige uit de vijfde eeuw, een leerling van Antonius de Heremiet, maar aan hem hoeven we hier niet te denken. Dit handschrift bevat dus ook nieuw materiaal op het gebied van het bloeiende Neolatijnse toneel.
Er staan enkele Noord-Nederlandse stukken in dit handschrift. Een oude bekende is Het spookend weeuwtje (1670) van Nil Volentibus Arduum. In de inhoudsopgave die de vroeg-achttiende-eeuwse kopiîst toevoegde geeft hij bij ieder stuk een korte inhoudsbeschrijving. Die bij Het spookend weeuwtje is wel erg kort en doet aan de inhoud van het spel geen recht. De weduwe is namelijk uit op het verkrijgen van haar geliefde, het gaat haar niet om wat tijd te passeren; en de Gelderse edelman is een gewaardeerde oude bekende van de familie en niet een toevallige passant. Maar de auteur van het handschrift maakt er dit van:
35. Het spoockende weeuwtie.
een Jonghe ioffer weduwe geworden synde om haeren tyt te passeeren doet een verborghen deure maecken in haer salet. daerentusschen comt een gelders Adelman haeren broeder besoecken, aenden w[elcken] sy door de verborghen deure veele farssen speelt.
De tekst vinden we op p. 583-627, en die begint net als in de druk met de aanwijzingen die de jonge weduwe Jacoba geeft aan de timmerman die voor haar een verborgen deur heeft aangebracht:
Maer rept u wat. gy moet een eynd van t’cloppen maecken.
Kom Pieter, k heb geen tyt; ick moet noch ander saecken
bestellen, die gy my hier door belet. Piet: siet daer,
die naeghel noch Mevrouw, en daer mé is het claer.
Dat zijn maar weinig verschillen ten opzichte van de druk van 1670. De Brusselse nagel was in Amsterdam een spijker:
Maar rep u wat. Gy moet een eynd van kloppen maken.
Kom, Pieter; ’k heb geen tijdt. Ik moet nog andre zaaken
Bestellen, die gy my hier door belet.
Pieter.
Zie daar,
Die spijker noch, Mevrouw, en daar meê is het klaar.
Een band met 42 toneelstukken, waarvan sommige teruggaan op bekende gedrukte teksten, en andere nog geïdentificeerd moeten worden of mogelijk zelfs helemaal nieuw zijn; waarvan met de aanwijzingen die Ferket en Caers erover geven nog moet worden vastgesteld door wie en met welk doel deze collectie is aangelegd: dat is een onderwerp dat ruime aandacht verdient.
En zo hebben Ferket en Caers er nog wel een paar!
In monte artium staat op de website van Brepols, met het artikel over de Brusselse toneelhandschriften. En Het spookend weeuwtje staat bij Ceneton op de website van de Opleiding Nederlands in Leiden, waar ook enkele gedichten van Michael Verweij staan.
Laat een reactie achter