
Jan Hendrik van den Bosch (1862-1941) was een conservatief die in zijn eigen vak alles anders wilde. Hij was leraar Nederlands, maar ontevreden met de manier waarop het Nederlands werd aangeboden op de middelbare scholen. Dat moest anders! In 1893 publiceerde hij een in zijn dagen geruchtmakend Pleidooi voor de moedertaal, de jeugd en de onderwijzers. Dat pleidooi werd misschien wel meer bediscussieerd dan gelezen en kreeg een soort mythologische status in de vakdidactiek van het Nederlands, hoewel het inmiddels eigenlijk niet meer te vinden is – ook niet bij de DBNL, waar het zeker thuis zou horen.
Gelukkig is er nu een boek van Jan Zwemer en Sjaak Kroon waarin Van den Bosch’ belangrijkste ideeën helder worden uiteengezet: wat behelsden ze? Hoe kwamen ze tot stand? Wat dreef deze gedreven leraar Nederlands?
Een Middelburgse krant gaf in 1895 een korte samenvatting:
Alle grieven tegen het Oude Taalonderwijs zijn samen te vatten, aldus:
In dit Onderwijs is de Taal: teeken, pennetaal, krijtkrabbel.
In dit Onderwijs is de Taal: iets buiten den Mensch.
In dit Onderwijs zijn Taal en Gedachte twee.
In dit Onderwijs is de Taal een product van de School.
Het Nieuwe Onderwijs is begrepen in deze beginselen:
Taal is Klank – wat niet Klank is, is gèèn Taal.
De Taal is iets in den Mensch.
De Taal en de Gedachte zijn Eén – Individu voor Individy zijn Iemands Taal en iemands Gedachte één-en-hetzelfde.
De Taal is een product van het Leven – bij ieder van zijn eigen leven.
Tegenover het idee dat de taal een aan de leerlingen van bovenaf opgelegde standaard was, een schrijftaal, een cultuurproduct dat door eerdere generaties was doorgegeven en waaraan de leerling zich had te conformeren, wilden de onderwijshervormers uitgaan van de spreektaal van de leerlingen zelf en hen bekwamen om zich daarin uit te drukken.
In zijn brochure ging Van den Bosch daarin overigens minder ver dan sommige van zijn strijdmakkers, of dan geïmpliceerd wordt in deze samenvatting. Hij wilde niet af van de standaardtaal, hij wilde naar een nieuwe standaardtaal. De geldende was te zeer een product van de Renaissance, en daarmee inmiddels te star en te kunstmatig. De nieuwe werd gevormd door schrijvers als Van Eeden en Van Deyssel – ‘artisten’ met een groot taalgevoel dat dichter stond bij de taal van het volk.
Tegelijkertijd meende hij dat er regionale variatie moest worden toegestaan in die standaardtaal – dat er grammaticale constructies waren die wél behoorden tot het Zeeuws Beschaafd Nederlands (hij was leraar in Zierikzee) en niet tot het Overijssels Beschaafd Nederlands (hij kwam uit Zwolle). In dat geval was meer de taal van de provinciale elite de norm, al had hij tegelijkertijd een beetje een hekel aan die elite, in ieder geval in Zierikzee. Van den Bosch, zelf een diep-religieus man, zij het op een moderne manier, had een grote hekel aan het ‘platte liberalisme’ van veel van zijn tijdgenoten, dat hij kennelijk ongeveer zag zoals velen het neoliberalisme: een kracht die alleen uit was op nut en belang.
De historicus Jan Zwemer zet het allemaal heel helder uiteen, aan de hand van vooral Van den Bosch’ correspondentie met zijn vriend en medestrijder Foeke Buitenrust Hettema, met wie hij ook in de redactie zat van het tijdschrift Taal en Letteren. Buitenrust Hettema had verwante, maar net wat andere ideeën: hij was minder ‘aristocratisch’ en geloofde minder in het aanbrengen van een hiërarchie tussen ‘platte’ en ‘beschaafde’ taal. Bovendien was Buitenrust Hettema eerder geporteerd van de invoering van een ‘eenvoudigere’ spelling (mens in plaats van mensch, de man in plaats van den man), waar Van den Bosch vond dat die spellingstrijd maar afleidde van waar het werkelijk om ging.
Het grootste nadeel van dit boek is eigenlijk de titel, die volgens mij mensen onnodig afschrikt. Het boek is veel emer dan ‘De wordingsgeschiedenis van Pleidooi voor de moedertaal, de jeugd en de onderwijzers’ en je hoeft dat Pleidooi ook niet te kennen om dit boek te kunnen begrijpen. Het gaat over een strijd die op detailniveau niet meer actueel is (waar momenteel ook over gedebatteerd wordt, toch niet over de vraag hoe de standaardtaal die in het onderwijs wordt gedoceerd er precies uit moet zien), maar die natuurlijk toch ook aansluit bij waar we het wel over hebben: bijvoorbeeld of de taal een product moet zijn van de school of van het leven; over wat de relatie tussen cultuur en individu moet zijn. Ik voor mij zie wel wat in het pleidooi dat moedertaalonderwijs vooral ook betekent: het ontwikkelen van het eigen taalgevoel.
Blijkens het uitgebreide Woord vooraf van de Tilburgse hoogleraar Sjaak Kroon komt De wordingsgeschiedenis voort uit het werk van de betreurde Nijmeegse vakdidacticus Jan Sturm (1940-2011), die na zijn pensioen graag een editie van Pleidooi had willen uitgeven, en een editie van zijn brieven.
Dit boek over de Zierikzeese jaren van Van den Bosch smaakt in ieder geval naar meer. Een volledige biografie van deze eigenzinnige vooruitstrevende conservatief zou volgens mij meer dan welkom zijn.
Het boek van JH vd Bosch staat bij Archive.org:
https://archive.org/details/pleidooivoordem00boscgoog/page/n4/mode/2up