
Door Siemon Reker
Dit is het derde stukje uit de laatste weken over nogal, na Nogal klontjes en eentje over de “Hollandse constructies” nogal niet en nogal geen.
- “Laten we het maar eens hebben over wat kringlooplandbouw nou eigenlijk is, want daar is nogal wat verwarring over.” Aldus Frank Futselaar (SP) eerder dit jaar in de Tweede Kamer.
- “Op 15 oktober 2018 sloten de afdelingen kindergeneeskunde en gynaecologie in Stadskanaal en Hoogeveen. Vandaag, op 15 januari 2020, nogal wat later, spreken wij daar als Kamer over.” Dat waren niet veel later volgens dezelfde Handelingen de woorden van Corinne Ellemeet (GroenLinks).
- “De inspectie signaleert in ieder geval dat er her en der nogal wat scholen met bepaalde concepten zijn ontstaan (…)”: minister Slob voor Basis en Voortgezet Onderwijs en Media dito in de eerste maanden van 2020. (Vindt het Nederlandse Genootschap-van-attentievragers-voor-verbindingsstreepjes dit een correcte aanduiding voor een ministerieel terrein?)
Wat betekent in deze drie gevallen nogal wat (direct voor een nader bepaald woord)? Volgens Van Dale ‘betrekkelijk veel’ en dat lijkt me juist. In deze context lijkt nogal wat te zeggen: ‘meer dan je zou denken’ of zelfs ‘meer dan zou moeten’.
In feite is dat vreemd, want nogal is een nuancerend woordje maar wat verwarring, wat later, wat scholen, ach dat is telkens niet iets om je nu direct druk over te maken maar toch. Als wat niet veel voorstelt, hoe kan het dan dat nogal wat opeens eerder een te-veel is?
Het zou te maken kunnen hebben met een vroeger, inmiddels niet meer gangbaar woordje wat zoals in deze tekst uit het kinderboek Onder de smokkelaars (Jac. van Veenendaal, 1922): “Hij heeft me wat boeken van roovers en Indianen verslonden (…)”. In Van Dale laat zich dit vinden onder het eerste trefwoord Wat: “in uitroepende zinnen om de kracht van de uitdrukking te verhogen of om een grote hoeveelheid aan te duiden, dan wel om te vragen, en is dan vaak vergezeld van ‘een’”. De illustrerende voorbeelden zijn: “wat al banaliteit! wat al fouten in dat opstel!”, voorzien van het etiket archaïsch.
Ook al versterkt het bijwoord van graad heel de betekenis, heel wat is inhoudelijk vergelijkbaar met nogal wat en toch net even iets anders. Opnieuw drie citaten uit 2020, zelfde ongecorrigeerde Handelingen:
- Cem Laçin (SP): In een rapport “staan heel wat conclusies en verbeterpunten.”
- Henk Nijboer (PvdA) heeft een serie consultancyrapporten bekeken “en er zijn heel wat varianten mogelijk.”
- Kees van der Staaij (SGP): als het gaat om fraudebestrijding of kwaliteitsverhoging “verzinnen we met elkaar toch weer heel wat regels.”
Heel wat (+ nader bepaald woord) oogt net iets objectiever dan nogal wat (+ nader bepaald woord), het eerste komt neer op ‘veel’, het tweede is dus iets subjectiever ‘meer dan je zou denken’.
Nu parlementair taalgebruik uit 2020 waarbij nogal wat zónder direct volgend, nader bepaald woord gebruikt wordt:
- “Ik vind het nogal wat om dat van een ernstige aandoening te zeggen (…)”: Kees van der Staaij (SGP)
- “Ik vind het nogal wat om hier te doen alsof wij ons alleen maar blindstaren op die 1%.” Renske Leijten (SP)
- “Ik vind het nogal wat om, als degenen die voor ons de crisis bestrijden (…) dit adviseren (…)”: premier Rutte.
Het subjectieve karakter van nogal wat wordt versterkt door het voorafgaande ik vind.
Vaker gebruiken sprekers aan het Binnenhof het iets objectiever ogende “het is nogal wat” zonder nadere toevoeging in de vorm van een nader bepaald woord:
- “Het is nogal wat als je met twee maten meet als het gaat om de handhaving van de rechtsorde.” Farid Azarkan (DENK)
- “En dat is nogal wat.” Alexander Kops (PVV) over een maximale beslissingstermijn.
- “Dat is nogal wat.” Arne Weverling (VVD) met betrekking tot een grote hoeveelheid fte’s die nodig zal zijn om een aangenomen wet uit te voeren.
Dit kale nogal wat, aan het eind van de zin en in elk geval zonder directe begeleider zoals we eerder telkens zagen, ja dat vind ik nogal wat! Het is een forse uitspraak (nog niet zo lang geleden schreven stenografen er geregeld een uitroepteken achter en zo zagen we de kracht van objectieve zijde onderstreept). Maar het ís nogal wat en nog meer ik vínd het nogal wat is heerlijke taal voor een politicus: het is emotioneel, zwaar aangezet en vaag tegelijk, dus wees gerust want je komt er altijd mee weg.
Mogelijk was minister Van der Stoel (Buitenlandse Zaken) op 26 februari 1975 de eerste van wie het genoteerd is in de Handelingen. Hij kreeg vragen van het oppositionele VVD-Kamerlid Hans de Koster, maar die had hij al eerder in de Kamer beantwoord zei de bewindsman. Terloops merkte hij diplomatiek op: “een toezegging aan de Staten-Generaal vind ik nogal wat”. Vanaf 1990 klinkt ik vind het nogal wat toenemend in de plenaire zaal.
Het is nogal wat is duidelijk ouder. Carl Romme (KVP/CDA) zegt bijvoorbeeld eind 1950 “Het is nogal wat!” Het uitroepteken oogt dreigend, juist van Romme.
Foto: Max van der Stoel; FMS
Dit stuk verscheen eerder op. het eigen blog van Siemon Reker
Van Dale noemt “nogal” een bijwoord van graad. In de besproken gevallen gaat de betekenis, lijkt mij, in de richting van “een beetje”. Ik zou willen spreken van een ironiserend bijwoord.
In zinnetjes als “nogal niet een prestatie” keert “niet” de betekenis van “nogal” om: “niet een beetje een prestatie”. Je zou kunnen spreken van ironisering van de Ironisering.
We doen er echt alles aan om ons te vrijwaren van beschuldigingen van dikdoenerij..
O wacht, nee hè. Geen Ironisering, maar relativering van ironisering.