Onze “Van den vos Reynaerde” vergelijkend met de Latijnse “Isengrinus” komt u tot deze typering (ik citeer): ‘Eigenlijk is dit nog een veel beter boekje dan VdvR want hier gebeuren werkelijk vreselijke dingen in’ (m.b.t. immers tot de strijd van de wolf en de vos). Zonder iets af te willen dingen op uw waarde-oordeel en/maar met het oog op de geïnteresseerde lezers die de “Isengrinus” niet bij de hand hebben en “VdvR” wel: lees en herlees het verhaal want het gaat hier echt om een meesterwerk, zowel binnen de grenzen van de Middelnederlandse literatuur als ver
daarbuiten. Als er een werk is dat het verdient, ja erom vraagt door iedere Nederlander gelezen te worden, dan is het de Reinaert wel. Helaas is dat met het uitbreken van de Tweede Fase in 1998-1999 niet langer vanzelfsprekend. In dat jaar immers werd het onderwijs in de historische Nederlandse literatuur met een penne(n)streek van T. Netelenbos (toen de minister van onderwijs) geschrapt want je gaat v.w.o-ers en havisten toch niet lastig vallen met dergelijke oude meuk (haar alternatief was -heus, dit verzin ik niet- via de computer uitzoeken hoe vaak en in welke talen het oeuvre van Giphart vertaald was).
Zelf heb ik de Reinaert tientallen malen (voor)gelezen en besproken in klassikaal verband en er steeds weer intense lol aan beleefd samen met de leerlingen die hun dikke pret met elkaar en met mij deelden. Vooral de scène waarin Reinaert de dorpspastoor ‘een verschrikkelijke wond toebracht’ (zoals de tot 1970 gekuiste uitgave van Van Dis het formuleerde) ging er steeds weer in als koek. Aan de hand van het proefschrift van G.-H. Arendt liet ik zien, dat de Reinaert niet slechts ‘entertainment’ is (hetgeen die uiteraard op het eerste gezicht is en terecht) maar daarnaast via het motief van het ‘buten weghen gaen’ laat zien dat werkelijk alle dieren uit hebzucht voor Reinaerts verleidingstrucs zwichten en in de val trappen die hij voor hen heeft opgezet. Aldus illustreert de Reinaert langs narratieve weg het aforisme ‘radix malorum est cupiditas’ (“hebzucht is de wortel van alle kwaad”), hetgeen meteen laat zien wat goede literatuur vermag: op indirecte wijze -langs de weg van een boeiend verhaal- de aandacht van de lezers voor verschijnselen die ook de hunne zijn scherpen.
Daar kwam in 1983 het boekje van Prof. F.P. van Oostrom nog bij die in zijn “Reinaert Primair (…)” liet zien, dat de vos als ‘scalc’ een werkelijk perfide karakter is. Het Middelnerderlandse woord ‘scalc’ immers heeft niet de betekenis van “guitig kereltje” die het vandaag heeft maar staat voor (ik citeer Van Oostrom) ‘de onbetrouwbare raadgever aan het hof, de hypocriete vleier’. Zo bezien krijgt hij de trekken van satan, naar het Hebreeuwse woord dat ‘in-de-war-brenger’, ‘ver-draaier’ betekent (vergelijk de satan in het Boek Job), notie die Hellinga heeft uitgewerkt. Dat kan men leerlingen heel goed laten zien waardoor het verhaal voor hen aan diepte wint en zo zijn werk doet. Maar nogmaals: niet langer vanaf 1998-1999…
Tot slot nog dit: verwijzend naar de “Madoc” waarmee Willem zichzelf aanprijst in de proloog van een van de Reinaertversies die we gelukkig nog hebben, spreekt u de hoop uit dat die tot nu toe als verloren gegaan beschouwde tekst ooit nog gevonden wordt op een of andere zolder. Het doet me intens genoegen, dat ik u kan mededelen dat dat intussen gebeurd is. Zie daarvoor: Willam, “Madoc”, ingeleid en vertaald door H.W.J. Vekeman, Amsterdam, 1977. Veel leeslol gewenst.
In een onderzoek van Jeroen Dera uit 2019 staat Van de vos Reynaerde op de 7e plaats van meest gelezen boeken op de leeslijsten van leerlingen van havo/vwo..
‘Touché’, geachte DJ, althans op het eerste gezicht want je bent geneigd te zeggen: ‘Tsjonge, tsjonge’, de Reinaert op de zevende plaats’ of retorisch vragenderwijs: waarover heb ik nu helemaal en wat geeft me het recht een kritische kanttekening te plaatsen bij het onderwijs in de oudere letterkunde? Die zevende plaats ziet er toch prima uit. Wat hieruit maar weer eens blijkt, is dat je met cijfers en getallen alle kanten op kunt redeneren om je statistische gelijk te halen, zeker als het rangtelwoorden betreft. Zie we nader toe.
Jeroen Dera’s rapport “De praktijk van de leeslijst. Een onderzoek naar de inhoud en de waardering van literatuurlijsten voor het schoolvak Nederlands op havo en vwo”, Amsterdam, 2019 (een uitgave van de stichting lezen) is gebaseerd op een enquêteformulier dat aan 2489 scholieren is uitgereikt. Dat werd ingevuld door 1886 leerlingen. Van die 1886 gaven 252 (tweehondertweeënvijftig) respondenten aan de Reinaert voor de literatuurlijst gelezen te hebben en dat is m.i. een betrekkelijk bescheiden aantal. Dat het niettemin op de zevende plaats, staat, vindt zijn oorzaak in het feit dat de literatuurlijsten betrekkelijk om niet te zeggen bijna helemaal uniform zijn. Wat de keuze van schrijvers betreft, is er, anders gezegd, weinig of geen spreiding. Het leeuwe(n)deel van onze scholieren komt aanzetten met bijna exact dezelfde lijstjes.
Iedere leraar Nederlands met enige ervaring in dezen kan ze zo voorspellen, met aan kop Krabbés “Het gouden ei” (dat door 558 leerlingen op hun lijst is geplaatst) en daarna Mulisch’ “De aanslag” en Marga Minco’s “Het bittere kruid” en zo voort en zo verder. “Karel ende Elegast” trok trouwens 403 lezers en lezeressen, vrij wat meer dan de Reinaert.
Wat daar nog bij komt, is dat de leerlingen de oudere teksten niet als interessant of aantrekkelijk presenteren: ze lazen ze (als ze ze al lazen en zich niet met een uitreksel -inderdaad, vaak met één t- genoegen namen, omdat ze dat van hun leraar ‘moesten’. Op die zevende plaats valt m.i. al bij al het nodige af te dingen.
Maar daar ging en gaat het me uiteindelijk helemaal niet om: het gaat erom dat dergelijke oudere teksten in de les gelézen en besproken worden i.p.v. door een handjevol leerlingen voor hun lijst gelezen. Anders gezegd, dat álle scholieren tijdens hun curriculum de kans krijgen kennis te maken met dit literaire erfgoed. Daarvoor heb je goed opgeleide, academisch geschoolde leraren nodig die hen door deze teksten kunnen leiden simpelweg omdat ze weten waarover ze het hebben omdat ze ervoor doorgeleerd hebben. Mijn ervaring van 35 jaren in het v.o. heeft me geleerd, dat leerlingen wel degelijk geïnteresseerd raken in “Karel ende Elegast”, “Van den vos Reynaerde”, “Beatrijs”, Mariken van Nieumeghen” e.t.q., mits ze erin ingeleid, voor mijn part erin ingewijd worden door hun leraar. En natuurlijk ‘mochten’ ze van mij die teksten op hun lijsten zetten en ik ben nuchter genoeg om toe te geven dat dit beetje externe motivatie helpt, ‘so what?’
Dat leerlingen van nu de Reinaert op hun lijst zetten doordat (ja, inderdaad: een causaal i.p.v. een redengevend voegwoord) ze die moesten lezen en er niet veel aan vinden, komt door het ontbreken van aansprekende lessen die hen wijzer maken.
Het Latijnse werkwoord ‘educare’ betekent “wegleiden uit”, d.w.z. uit het bekende en vertrouwde naar nieuw te ontdekken gebieden en daarvoor heb je uitstekende opgeleide leraren nodig als wegwijzers en gidsen die de leerlingen voorgaan op die weg. Dan gaat een verhaal als “Van den vos Reynaerde” leven en dan ontdek je wellicht, dat er naast “Het gouden ei” ook Hermans’ “Nooit meer slapen” is (dat nu slechts 86 leerlingen trok).
Dat soort literatuuronderwijs is met de invoering van de Tweede Fase vernietigd en daar ging het me om in mijn reactie op het videocollege van
Bas Jongenelen. De zevende plaats van de Reinaert op de literatuurlijsten anno 2019 doet daaraan niets af, integendeel: die bevestigt slechts de kaalslag die wat betreft het onderwijs in de ‘humanities’ in ons voortgezet onderwijs sinds 1998-1999 heeft huisgehouden.
Ik lees gaarne uw reacties en artikelen. Dat “educare” letterlijk (woordelijk dus) “leiden uit” betekent, heb ik, die toch wel enig Latijn kent, nooit bevroed en zelfs nooit geopperd. Maar nu u het schrijft … Zo leer ik nog wat.
De vos Reinaard. De naam al, Reine Aard. Ik ben het met u eens dat leerlingen dat werk dienen te kennen, desnoods alleen in een vlotte nieuwe Nederlandse hertaling. De charme van het epos is ook dat het loopt als een trein.
Eigenlijk dient men ook de Odyssee te kennen en stukken in de Bijbel. Maar dit terzijde.
En in plaats van als leerling zelf alles moeizaam en niet ter zake uit te zoeken dient literatuuronderwijs gegeven te worden door een goed vertellende schoolmeester.
Over dat gedicht van Achterberg had ik u nog willen vragen: durft u nog na de duiding met een esthetische evaluatie te komen? Maar wellicht kunnen we later nog eens een beetje keuvelen over een brede analyse van poëzie die (is de analyse) niet alleen een semantische duiding maar ook een formalistische analyse en een voorzichtige evaluatie (pace Goedegebuure; 🙂 ) behoort te bevatten.
Geachte Ronald V, laat me eerst een foutje herstellen. ‘Educare’ in de zin van “opvoeden” behoort tot de eerste conjugatie, terwijl ‘educere’ in de zin van “wegleiden uit” tot de derde behoort. De tweede betekenis daarvan is ‘in de hoogte trekken’, ‘opbouwen’ en dat is wat een leraar ook moeten doen: “Nooit op je hurken gaan zitten, Flaton”, zie mijn hoogleraar me toen ik haar vertelde leraar te willen worden, “de leerlingen moeten klimmen, jij mag niet dalen” (zie ook Bordewijks “Bint”). Dat zei ze me 47 jaren geleden en ik ben het nooit vergeten. Mooi te lezen dat u met me instemt wat betreft de rol van leraar: mijn dank voor uw waarderend woord.
Graag zet ik met u de achtervolging voort m.b.t. de esthetische evaluatie van Achterbergs gedicht.
Peter J.I. Flaton zegt
Onze “Van den vos Reynaerde” vergelijkend met de Latijnse “Isengrinus” komt u tot deze typering (ik citeer): ‘Eigenlijk is dit nog een veel beter boekje dan VdvR want hier gebeuren werkelijk vreselijke dingen in’ (m.b.t. immers tot de strijd van de wolf en de vos). Zonder iets af te willen dingen op uw waarde-oordeel en/maar met het oog op de geïnteresseerde lezers die de “Isengrinus” niet bij de hand hebben en “VdvR” wel: lees en herlees het verhaal want het gaat hier echt om een meesterwerk, zowel binnen de grenzen van de Middelnederlandse literatuur als ver
daarbuiten. Als er een werk is dat het verdient, ja erom vraagt door iedere Nederlander gelezen te worden, dan is het de Reinaert wel. Helaas is dat met het uitbreken van de Tweede Fase in 1998-1999 niet langer vanzelfsprekend. In dat jaar immers werd het onderwijs in de historische Nederlandse literatuur met een penne(n)streek van T. Netelenbos (toen de minister van onderwijs) geschrapt want je gaat v.w.o-ers en havisten toch niet lastig vallen met dergelijke oude meuk (haar alternatief was -heus, dit verzin ik niet- via de computer uitzoeken hoe vaak en in welke talen het oeuvre van Giphart vertaald was).
Zelf heb ik de Reinaert tientallen malen (voor)gelezen en besproken in klassikaal verband en er steeds weer intense lol aan beleefd samen met de leerlingen die hun dikke pret met elkaar en met mij deelden. Vooral de scène waarin Reinaert de dorpspastoor ‘een verschrikkelijke wond toebracht’ (zoals de tot 1970 gekuiste uitgave van Van Dis het formuleerde) ging er steeds weer in als koek. Aan de hand van het proefschrift van G.-H. Arendt liet ik zien, dat de Reinaert niet slechts ‘entertainment’ is (hetgeen die uiteraard op het eerste gezicht is en terecht) maar daarnaast via het motief van het ‘buten weghen gaen’ laat zien dat werkelijk alle dieren uit hebzucht voor Reinaerts verleidingstrucs zwichten en in de val trappen die hij voor hen heeft opgezet. Aldus illustreert de Reinaert langs narratieve weg het aforisme ‘radix malorum est cupiditas’ (“hebzucht is de wortel van alle kwaad”), hetgeen meteen laat zien wat goede literatuur vermag: op indirecte wijze -langs de weg van een boeiend verhaal- de aandacht van de lezers voor verschijnselen die ook de hunne zijn scherpen.
Daar kwam in 1983 het boekje van Prof. F.P. van Oostrom nog bij die in zijn “Reinaert Primair (…)” liet zien, dat de vos als ‘scalc’ een werkelijk perfide karakter is. Het Middelnerderlandse woord ‘scalc’ immers heeft niet de betekenis van “guitig kereltje” die het vandaag heeft maar staat voor (ik citeer Van Oostrom) ‘de onbetrouwbare raadgever aan het hof, de hypocriete vleier’. Zo bezien krijgt hij de trekken van satan, naar het Hebreeuwse woord dat ‘in-de-war-brenger’, ‘ver-draaier’ betekent (vergelijk de satan in het Boek Job), notie die Hellinga heeft uitgewerkt. Dat kan men leerlingen heel goed laten zien waardoor het verhaal voor hen aan diepte wint en zo zijn werk doet. Maar nogmaals: niet langer vanaf 1998-1999…
Tot slot nog dit: verwijzend naar de “Madoc” waarmee Willem zichzelf aanprijst in de proloog van een van de Reinaertversies die we gelukkig nog hebben, spreekt u de hoop uit dat die tot nu toe als verloren gegaan beschouwde tekst ooit nog gevonden wordt op een of andere zolder. Het doet me intens genoegen, dat ik u kan mededelen dat dat intussen gebeurd is. Zie daarvoor: Willam, “Madoc”, ingeleid en vertaald door H.W.J. Vekeman, Amsterdam, 1977. Veel leeslol gewenst.
DirkJan zegt
In een onderzoek van Jeroen Dera uit 2019 staat Van de vos Reynaerde op de 7e plaats van meest gelezen boeken op de leeslijsten van leerlingen van havo/vwo..
DirkJan zegt
Ik reageer op de reactie van Peter J.L. Flaton.
Peter J.I. Flaton zegt
‘Touché’, geachte DJ, althans op het eerste gezicht want je bent geneigd te zeggen: ‘Tsjonge, tsjonge’, de Reinaert op de zevende plaats’ of retorisch vragenderwijs: waarover heb ik nu helemaal en wat geeft me het recht een kritische kanttekening te plaatsen bij het onderwijs in de oudere letterkunde? Die zevende plaats ziet er toch prima uit. Wat hieruit maar weer eens blijkt, is dat je met cijfers en getallen alle kanten op kunt redeneren om je statistische gelijk te halen, zeker als het rangtelwoorden betreft. Zie we nader toe.
Jeroen Dera’s rapport “De praktijk van de leeslijst. Een onderzoek naar de inhoud en de waardering van literatuurlijsten voor het schoolvak Nederlands op havo en vwo”, Amsterdam, 2019 (een uitgave van de stichting lezen) is gebaseerd op een enquêteformulier dat aan 2489 scholieren is uitgereikt. Dat werd ingevuld door 1886 leerlingen. Van die 1886 gaven 252 (tweehondertweeënvijftig) respondenten aan de Reinaert voor de literatuurlijst gelezen te hebben en dat is m.i. een betrekkelijk bescheiden aantal. Dat het niettemin op de zevende plaats, staat, vindt zijn oorzaak in het feit dat de literatuurlijsten betrekkelijk om niet te zeggen bijna helemaal uniform zijn. Wat de keuze van schrijvers betreft, is er, anders gezegd, weinig of geen spreiding. Het leeuwe(n)deel van onze scholieren komt aanzetten met bijna exact dezelfde lijstjes.
Iedere leraar Nederlands met enige ervaring in dezen kan ze zo voorspellen, met aan kop Krabbés “Het gouden ei” (dat door 558 leerlingen op hun lijst is geplaatst) en daarna Mulisch’ “De aanslag” en Marga Minco’s “Het bittere kruid” en zo voort en zo verder. “Karel ende Elegast” trok trouwens 403 lezers en lezeressen, vrij wat meer dan de Reinaert.
Wat daar nog bij komt, is dat de leerlingen de oudere teksten niet als interessant of aantrekkelijk presenteren: ze lazen ze (als ze ze al lazen en zich niet met een uitreksel -inderdaad, vaak met één t- genoegen namen, omdat ze dat van hun leraar ‘moesten’. Op die zevende plaats valt m.i. al bij al het nodige af te dingen.
Maar daar ging en gaat het me uiteindelijk helemaal niet om: het gaat erom dat dergelijke oudere teksten in de les gelézen en besproken worden i.p.v. door een handjevol leerlingen voor hun lijst gelezen. Anders gezegd, dat álle scholieren tijdens hun curriculum de kans krijgen kennis te maken met dit literaire erfgoed. Daarvoor heb je goed opgeleide, academisch geschoolde leraren nodig die hen door deze teksten kunnen leiden simpelweg omdat ze weten waarover ze het hebben omdat ze ervoor doorgeleerd hebben. Mijn ervaring van 35 jaren in het v.o. heeft me geleerd, dat leerlingen wel degelijk geïnteresseerd raken in “Karel ende Elegast”, “Van den vos Reynaerde”, “Beatrijs”, Mariken van Nieumeghen” e.t.q., mits ze erin ingeleid, voor mijn part erin ingewijd worden door hun leraar. En natuurlijk ‘mochten’ ze van mij die teksten op hun lijsten zetten en ik ben nuchter genoeg om toe te geven dat dit beetje externe motivatie helpt, ‘so what?’
Dat leerlingen van nu de Reinaert op hun lijst zetten doordat (ja, inderdaad: een causaal i.p.v. een redengevend voegwoord) ze die moesten lezen en er niet veel aan vinden, komt door het ontbreken van aansprekende lessen die hen wijzer maken.
Het Latijnse werkwoord ‘educare’ betekent “wegleiden uit”, d.w.z. uit het bekende en vertrouwde naar nieuw te ontdekken gebieden en daarvoor heb je uitstekende opgeleide leraren nodig als wegwijzers en gidsen die de leerlingen voorgaan op die weg. Dan gaat een verhaal als “Van den vos Reynaerde” leven en dan ontdek je wellicht, dat er naast “Het gouden ei” ook Hermans’ “Nooit meer slapen” is (dat nu slechts 86 leerlingen trok).
Dat soort literatuuronderwijs is met de invoering van de Tweede Fase vernietigd en daar ging het me om in mijn reactie op het videocollege van
Bas Jongenelen. De zevende plaats van de Reinaert op de literatuurlijsten anno 2019 doet daaraan niets af, integendeel: die bevestigt slechts de kaalslag die wat betreft het onderwijs in de ‘humanities’ in ons voortgezet onderwijs sinds 1998-1999 heeft huisgehouden.
Ronald V. zegt
Geachte heer Flaton
Ik lees gaarne uw reacties en artikelen. Dat “educare” letterlijk (woordelijk dus) “leiden uit” betekent, heb ik, die toch wel enig Latijn kent, nooit bevroed en zelfs nooit geopperd. Maar nu u het schrijft … Zo leer ik nog wat.
De vos Reinaard. De naam al, Reine Aard. Ik ben het met u eens dat leerlingen dat werk dienen te kennen, desnoods alleen in een vlotte nieuwe Nederlandse hertaling. De charme van het epos is ook dat het loopt als een trein.
Eigenlijk dient men ook de Odyssee te kennen en stukken in de Bijbel. Maar dit terzijde.
En in plaats van als leerling zelf alles moeizaam en niet ter zake uit te zoeken dient literatuuronderwijs gegeven te worden door een goed vertellende schoolmeester.
Over dat gedicht van Achterberg had ik u nog willen vragen: durft u nog na de duiding met een esthetische evaluatie te komen? Maar wellicht kunnen we later nog eens een beetje keuvelen over een brede analyse van poëzie die (is de analyse) niet alleen een semantische duiding maar ook een formalistische analyse en een voorzichtige evaluatie (pace Goedegebuure; 🙂 ) behoort te bevatten.
Ook bedankt voor uw stuk over Hopkins.
Peter J.I. Flaton zegt
Geachte Ronald V, laat me eerst een foutje herstellen. ‘Educare’ in de zin van “opvoeden” behoort tot de eerste conjugatie, terwijl ‘educere’ in de zin van “wegleiden uit” tot de derde behoort. De tweede betekenis daarvan is ‘in de hoogte trekken’, ‘opbouwen’ en dat is wat een leraar ook moeten doen: “Nooit op je hurken gaan zitten, Flaton”, zie mijn hoogleraar me toen ik haar vertelde leraar te willen worden, “de leerlingen moeten klimmen, jij mag niet dalen” (zie ook Bordewijks “Bint”). Dat zei ze me 47 jaren geleden en ik ben het nooit vergeten. Mooi te lezen dat u met me instemt wat betreft de rol van leraar: mijn dank voor uw waarderend woord.
Graag zet ik met u de achtervolging voort m.b.t. de esthetische evaluatie van Achterbergs gedicht.