Door Thomas de Bruijn
Aan toekomstige leraren stel ik als begeleider altijd dezelfde vraag in het begin van hun stageperiode: wat is volgens jou een goede les? De antwoorden zijn zo uiteenlopend als de verschillende leraren in opleiding. Een paar voorbeelden: als (bijna) alle leerlingen meedoen, als de les leuk les is, als de leerdoelen behaald zijn, als er geen straf is uitgedeeld, als ik niet ben flauwgevallen van de zenuwen enz. Pas later, vaak pas na enkele jaren werkervaring, besef je dat een goede les een combinatie van heel veel factoren is. Toch springt er eentje voor mij uit, namelijk als leerlingen super geconcentreerd in hun werk opgaan. Dat betekent dat ze alle aandacht laten uitgaan naar die ene taak, zonder afleiding van groepsappjes, roepende klasgenoten of roddelende vrienden. Ze zitten in de ‘flow’. Maar hoe bereik je dat als leraar?
Ik denk dat het antwoord alles te maken heeft met uitdaging. Een opdracht moet nét moeilijk genoeg zijn, zodat de leerling zich moet vastbijten in de materie. De antwoorden moeten niet voor het oprapen liggen, maar een leerling moet wel het gevoel krijgen dat het binnen zijn of haar capaciteit ligt om met een zinnig antwoord op de proppen te komen. Anders ligt het gevaar op de loer dat het puberbrein de boodschap ‘dat lukt me toch niet’ gaat verkondigen, om vervolgens het bijltje erbij neer te gooien. Te makkelijk is trouwens ook niet goed, want dan zal de mededeling vanuit datzelfde brein zijn: ‘dat kan ik al, dus dat ga ik niet doen’. Natuurlijk moet de leraar het juiste klimaat scheppen, zodat de klas in de flow kan komen. Een beproefde methode die ik, en met mij veel collega’s, gebruik, is het stellen van open vragen, want die zijn veel interessanter dan antwoorden.
Neem bijvoorbeeld leesvaardigheid. Je pakt een actuele teksten en laat die door leerlingen lezen. Na lezing gaan de leerlingen braaf aan de slag en sporen ze tekstverbanden op tussen alinea’s, citeren ze de kernzin van alinea 6 of 8 en vatten ze de tegensteling samen die in het slot zo mooi wordt verwoord. Op zich allemaal zinnige oefeningen die voorbereiden op belangrijke toetsen tekstverklaren of, met het oog op 2021, het eindexamen. Ook tijdens hun vervolgstudie zullen studenten baat hebben bij vaardigheden als samenvatten, argumentatiesschema’s ontleden en verbanden opsporen. Maar al die vragen gaan over de tekst; het antwoord staat ín de tekst zelf. De opdrachten gaan nooit over de leerling en zijn of haar houding tegenover de tekst of de invloed die de tekst heeft op zijn of haar denkwijze.
En dat is precies waar we, mijns inziens, met z’n allen (nu online) naar moeten streven: de leerling laten nadenken, in de ‘aan stand’ zetten. En dat doe je dus door vragen te stellen die verder gaan dan een concreet opzoekbaar antwoord. In eerste instantie vinden veel leerlingen dit lastig of zelfs ronduit vervelend. ‘Wat moet ik nu precies doen?’ of ‘waar kan ik het antwoord dan vinden’ of ‘weet ik veel wat ik van dit vind’ zijn veelgehoorde kreten als de instructie wordt gegeven. Plagerig zeg ik vaak dat ik het ook niet weet en dat ze dus echt zelf aan de bak moeten. Gevolgd door de opmerking dat dus eigenlijk alle antwoorden goed zijn, mits onderbouwd. Dat geeft bij velen al iets meer zelfvertrouwen. Uiteindelijk moeten ze gewoon beginnen, jawel, met nadenken.
Grote open vragen stellen leent zich niet voor alle stof en alle lesvormen, maar zeker naarmate scholieren deze manier van onderwijs vaker ervaren, worden ze er beter in én zien ze het nut ervan in. Onderdelen zoals literatuur worden als relevant(er) ervaren door vragen als ‘welke invloed heeft het middeleeuwse werk Vanden Vos Reynaerde nu nog in deze tijd?’ en ‘welke impact heeft je laatst gelezen roman op jou?’ Dit zijn vragen waarop geen standaard antwoord te vinden is. De student in spe zal alle voorkennis, inclusief zijn eigen mening, moeten aanboren om iets zinnigs te formuleren, want een simpel ja of nee volstaat niet. Wanneer weet ik of dat lukt? Als er zonder afleiding van groepsappjes, roepende klasgenoten of roddelende vrienden aandachtig gewerkt worden. Niet storen, want ze zitten in de flow.
Afbeelding: Willem van de Poll, Wikimedia
Ronald V. zegt
– Neem bijvoorbeeld leesvaardigheid. Je pakt een actuele teksten en laat die door leerlingen lezen. Na lezing gaan de leerlingen braaf aan de slag en sporen ze tekstverbanden op tussen alinea’s, citeren ze de kernzin van alinea 6 of 8 en vatten ze de tegensteling samen die in het slot zo mooi wordt verwoord. –
Een teksten?
Tegenstelling?
Ja, neem bijvoorbeeld spelling. Je pakt een tekst van een neerlandicus, laat die door leerlingen lezen en vraag hen of er spelfouten in staan.
Ik kan het niet laten. Sorry.
Of je al op een nogal nederig schoolniveau teksten diepgaand moet ondervragen, betwijfel ik. Mijns inziens moet er gestreefd worden naar begrijpend lezen. Niet iedereen is in de wieg gelegd om een tweede vragende Sokrates te worden.
Henk Smout zegt
“Nee meneer, wij zijn geen gymnasium!”