
De bank
Vlak voorbij Leiden, zuidwaarts, laat de trein
een bos, behorende bij een gesticht,
links liggen; maar in ’t midden komt een klein
heuveltje met een brede bank in zicht.
De bosrand buigt zich nog als het refrein
van een psalmodisch ingezet gedicht
over de bank, vrij, altijd leeg naar ’t schijnt,
op de open weide en de weg gericht.
Daar te zitten moet heerlijk zijn: men zou
ten halve wonen in de wereld en
ten halve in het vogelrijk, getrouw
aan lief en leed; maar het lijkt wel of men,
eenmaal in ’t bos, die droom niet meer teweeg
kan brengen, want de bank is altijd leeg.
Michel van der Plas (1927-2013)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter