Door Henk Wolf en Reitze Jonkman
Afgelopen vrijdag was de webinar In’to Summerschool over de waddendialecten, georganiseerd door In’to Languages van de Radboud Universiteit. Marc van Oostendorp gaf college over de verschillende dialecten die op de Waddeneilanden worden gesproken. Hij behandelde onder andere de vraag in hoeverre die dialecten als ‘Fries’ dan wel als ‘Hollands’ te classificeren zijn. Op grond van een vergelijking met het hedendaagse Nederlands en Fries werden de Waddendialecten op een schaal tussen die twee talen geplaatst. Het vanuit dat uitgangspunt gemengde karakter van het Amelands en Midslands werd verklaard doordat de oorspronkelijk Friestalige bevolking de Nederlandse bestuurstaal gebrekkig zou hebben overgenomen.
Die hypothese van een mengtaal is echter afkomstig uit de tijd van voor de huidige inzichten van sociolinguïstiek en taalsociologie (maar zie al een eigentijdse kritiek). Voor Ameland is dat het eenvoudigst aan te tonen. Het westelijke deel van het eiland ging al in de zestiende eeuw over op het Hollands. Juist op dit deel namen de Amelanders deel aan het vrachtvervoer op de Zuiderzee gericht op de Hollandse steden, vooral Amsterdam. Het oostelijke deel volgde vanaf de achttiende eeuw toen veel eilanders op de Amsterdamse koopvaardijvloot voeren. Ook dienden toen veel vrouwen in hun jeugd enkele jaren in Amsterdam, die na hun diensttijd ook Amsterdammers meenamen voor de stichting van een gezin. De voertaal laat zich raden. De rol van een bestuurlijke elite kan nooit groot zijn geweest.
De huidige stand van de wetenschap is dat het Amelands en Midslands Hollandse dialecten zijn. Dat is op twee manieren op te maken: uit de interne taalgeschiedenis (de ontwikkeling van de woordenschat en de grammatica) en uit de externe taalgeschiedenis (het historische gebruik van de talen in de maatschappij).
Allereerst de interne taalgeschiedenis: er zijn in het Amelands en Midslands vele attestaties van wat wij met onze hedendaagse ogen en oren dialect noemen in vele teksten terug te vinden: deur, teugen, speule, seumer, sundag, stien, gien, ien, twie, allienig, selle, keersen, veerdig, peerd, meiske, d(o)u hest et deen, enz.). Dat zijn elementen die al in de vijftiende en zestiende eeuw werden gebruikt, ook door mensen uit de hoogste lagen trouwens. Pas in de zeventiende eeuw werd de eeuwenlange sociale neergang hiervan ingezet. Dat het hier om dialectische elementen uit Holland gaat, moge duidelijk worden door het bewust hanteren hiervan door Bredero c.s. in toneel- en spectatorstukken in de zeventiende en achttiende eeuw. Ook in rechtbankverslagen in de Friese steden zijn dergelijke vormen opgetekend.
Dan de externe taalgeschiedenis: belangrijke informatie is uit de geschiedenis van de betreffende plaatsen te halen. De opkomst van Amsterdam en andere Hollandse steden liep parallel aan de opkomst van het Hollands als bovenregionale verkeerstaal. Bekend is dat de invloed van de taal van Holland en die van de IJsselsteden in de handelssteden al in de vijftiende eeuw is begonnen. Er wordt daarom ook verondersteld dat de stadboeken van Sneek en Bolsward vanwege aanpassing aan de algemene verkeerstaal al in het midden van die eeuw in het Hollandse Laat-Middelnederlands zijn opgesteld. Ook de taal van het stadboek van Leeuwarden van voor 1537 heeft dezelfde kleuring. Het benadert waarschijnlijk het gesproken ‘Nederduits’ – zoals de niet-Friese dialecten van Nederland en Noord-Duitsland toen werd genoemd – van die tijd in Friesland.
Niet alleen door contacten binnen Friesland zelf, maar ook door de intensieve contacten op de vaart voor Hollanders waren de Friezen in deze omstandigheden tweetalig geworden, ongeveer zoals Nederlanders nu naast hun moedertaal het Engels doorgaans redelijk tot zeer goed machtig zijn. Dit was in de steden maar ook op het platteland waar zich Hollanders hadden gevestigd, zoals op het door Hollanders ingepolderde Bildt, Midsland en het niet bij bestuurlijk Friesland horende Ameland, waar velen op de Hollandse vaart voeren en meisjes in Amsterdam dienden. Op Friese elementen, zoals bijvoorbeeld jimme voor het vreemde ‘gijlieden’ en een Fries accent, na spraken de Friezen hun eigen Nederduits, zoals trouwens alle provincies van de Republiek dat deden; een Standaardnederlands zou pas veel later ontstaan. Er is toen taalkundig en taalsociologisch geen nieuwe taalvariëteit ontstaan, maar varianten van het Nederlands. Er is bovendien geen enkele melding van een nieuwe taalvariëteit overgeleverd. Integendeel: de taalkundige Johannes de Laet schreef in de zeventiende eeuw dat het verschil van het Nederduits van Friesland met dat van Holland “nihil” was.
In de eilanddialecten komen vandaag de dag een aantal verbasterde Franse leenwoorden voor die niet in het Standaardnederlands bestaan, zoals avesere (‘haast maken’, van avancer). Die verraden niet een uitgesproken internationale instelling van de eilanders. Deze woorden komen in allerlei streektalen voor en ze zijn ook in de zeventiende- en achttiende-eeuwse dialecten van Holland te vinden. Het enigszins verbasteren van Franse leenwoorden was onder de gewone bevolking gemeengoed, zoals Nederlanders vandaag het Engelse woordje but ook wel op het Nederlandse put laten rijmen. Dat maakt het Engels dat zijn spreken geen mengtaal, zoals het voorkomen van avesere in de eilanddialecten daar ook geen mengtaal van maken.
Wij pleiten daarom voor terughoudendheid bij het gebruik van moderne standaardtalen bij het classificeren van de Waddendialecten, zoals we dat ook doen voor de dialecten van het Bildt en de dialecten van de Friese steden. Inzicht in het ontstaan daarvan komt tot stand door historische interne dialectstudie in combinatie met het bestuderen van de externe geschiedenis van de taal in Nederland.
Naschrift
- In een recente publicatie van de Fryske Akademy in opdracht van de Nederlandse Taalunie wordt het discutabele gebruik van mengtaal vervangen door het neutralere contactvariëteit: https://tinyurl.com/y9f2gpcy
- De eerste druk van de vertaling van de sprookjes van Grimm in de Waddendialecten van Friesland – verschenen in mei dit jaar – is intussen aan een tweede druk toe: WaddenGrim: Sprookjes van Grimm in de eilandtalen (http://taalburopopkema.nl/fy/wadden-grimm-verschenen-en-tweede-druk/ )
Foto: Arminia (CC BY-SA 3.0)
Marcel Plaatsman zegt
Mooi! Zo zie ik het ook. Het Tessels, waarover ik een boek schrijf, lijkt me ook een goed voorbeeld van bewaard gebleven oud-Hollands, eerder dan een mengelmoes van Oudfries en Standaardnederlands. Ik denk dat de taalwil ook geweest is: goed gewestelijk Nederlands spreken, wat dan in de praktijk neerkwam op een soort Standaard-Hollands avant la lettre. Texel had in de 17e en 18e eeuw ook een heel gemengde bevolking. Er zijn wel interessante gemeenschappelijke Tessels-Friese ontwikkelingen, maar die hoeven wat mij betreft niet met avontuurlijke omwegen uit een Oudfries substraat te worden verklaard; veel eerder uit taalcontact, al dan niet via Amsterdam. Maar dat werk ik allemaal dus uit in m’n boek, daarover ongetwijfeld later meer.