
‘Naar Oost-land willen wij varen’:
het is er het oudste lied.
Maar monden zijn vol gevaren;
malheuren slapen niet.
Al hebben kombuizen geen lichten,
kombuizen hebben een bed.
En de reizen zijn maar gedichten;
en de slaap is ’t rijkste gebed.
Slechts verlangen kan nog doorrijzen
wie daar ooit uit Oost-land kwam.
Een bokking is zeek’re spijze
bij de talmende boterham.
En maakt er de geur der zwam
hier-binnen u langzaam lam:
geur der zee vol amber is broos als
bij rijzenden uchtend de vlam
die geurt der vluchtige rozen.
Karel van den Woestijne (1878-1929)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Ik vroeg me af waar dit voor mij toch wel wat cryptische gedicht over gaat. De eerste twee regels zijn:
‘Naar Oost-land willen wij varen’:
het is er het oudste lied.
‘Naar Oost-land willen wij varen’ is de eerste regel van het bekende – maar voor mij tot net onbekende – Oostlandlied dat in 1544 verscheen in het Antwerps Liedboek en dat gaat over verhuizen, immigratie van Flamingen naar het oosten, naar Duitsland en wellicht nog wat verder richting de Baltische landen (die je doorgaans per schip bereikt). Maar het lied zou oorspronkelijk ook kunnen verwijzen naar het ophalen van een bruid, zo lees ik op Wikipedia. Maar dan blijft het gedicht toch nog raadselachtig en gaat het hier niet om het verhuizen naar een land, maar naar het komen vanuit het Oostland. Dan toch een verwijzing naar het ophalen van een vrouw, naar een bruid, een liefdesnacht aan boord van een schip vol verlangen als gedichten die ruiken naar rozen?
[ Het Oostlandlied is in de Tweede Wereldoorlog gebruikt als nazi-propaganda, ruim na de dood van Karel van den Woestijne die werd geboren in Gent (Oost-Vlaanderen) en daar overleed in 1929. Hij was een productieve werker en was lange tijd correspondent voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant te Brussel en schreef hij in zijn rubriek over de culturele, sociale en politieke gebeurtenissen in België. ]
https://nl.wikipedia.org/wiki/Oostlandlied
Een lied van verlangen: naar Oostland varen. Maar zeggen de monden van de goegemeente: gevaren liggen op de loer. En – strofe 2 – ook op zee blijf je dromen De eerste twee regels van strofe 3 vind ik het lastigst: doorrijzen lezen ik als ‘verder rijzen’, verder omhoog komen. Wie in Oostland is geweest, is zijn verlangen naar Oostland kwijt; het enige dat steeds groter wordt, is het verlangen zelf. Houd het dus bij de bokking: bij huis-, tuin- en keukengenoegens. En als het je echt te veel wordt, bedenk dan hoe broos amber is, vluchtig als bij zonsopgang de geur van rozen.
Van de Woestijne maakt het de lezer, geheel conform de symbolistische traditie, niet makkelijk. Het onvervulbare verlangen naar een elders, reizen, de droom, de slaap: het komt allemaal uit het symbolistische arsenaal. Dat geldt al helemaal voor de rozen, die in de maritieme omgeving nogal uit de lucht komen vallen. Dat daar iets bijzonders geneurt laat Van de Woestijne met drie middelen zien: een vijfregelige strofe, een sterk enjambement – het sterkste uit het gedicht: ‘als/bij’ in een regel die zelf al buiten zijn oevers lijkt te treden- , en het gewaagde halfrijm broos als/ rozen.
Prima uitleg, dank, maar ik vind heel wat regels en woorden nog steeds onduidelijk en ik geloof net dat dit met een verschil in taal tussen het Vlaams van honderd jaar geleden en het Nederlands van nu te maken heeft, Van den Woestijnen is met zijn symbolisme mogelijk bewust wat ondoorgrondelijk, daar is het ook een gedicht voor. Maar een verlangen naar een ander land, ver weg, kan natuurlijk ook nog altijd een metafoor zijn voor het verlangen naar een vrouw, naar het hebben van een gezin op het vaste land, zeker voor een zeeman die daar alleen maar over kan dromen.