
Baders te Lido
Op ’t rosse strand, blinkende naakt, bijna
Antiek, in ’t wolkgetemperd zonuitgloeien,
Stevig, vleeschroze, of brons en bruiner, stoeien
De baders bij de ruischende Adria.
Zij late’ in ’t brandend zand zich koper schroeien;
Zij stuive’, in krijgertjen, elkaâr dol na;
Tritonen, duiklen zij in ’t golfvervloeien;
Klassiek van vouw valt blank hun badewâ.
Lichtbrons, gespierd — of blanker, roze en room, —
Leve’ òp in ’t straffer licht statuë-leden
Der Venetiaanse knape’ als in ’t Verleden.
In zóo veel lucht en licht is ’t nauw een droom:
Latijnsch en werklijk scheen dit uur van ’t Heden,
Zoo ginds een boot niet uitliet pluim van stoom….
Louis Couperus (1863-1923)
uit: Nagelaten werk (1975)
Tekening: Hendrik Willem Mesdag
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Weer eens een ongenoemd sonnet. Aardig om te zien dat er toch veel vormverschillen voorkomen. Dat van Coole op 5 augustus had de op het vasteland gebruikelijke 6-voets vorm. Couperus schrijft in de Engelse vijfvoet regels, maar dan wel weer met het daar ongebruikelijke slepend rijm.
Hier valt het “stevig” (regel 3) als niet-jambisch op, terwijl Coole het jambische patroon in de tweede strofe doorbrak. Beide dichters waren blijkbaar gevoelig voor vormafwijkingen waar het om de hoofdpersoon/hoofdzaak ging: een langzaam dalende diva en gebruinde badgasten in hun zomerspel.
Couperus speelt wel de grapjanus: hij dacht dat-ie de schoonheid van een tafereel uit de Romeinse oudheid beschreef, maar nee, kijk, daar gaat een stoomboot aan de einder …
Dit expliciet homo-erotische gedicht over Venetiaanse knapen op het strand is kennelijk pas ver na zijn dood gepubliceerd. Couperus maakte op latere leeftijd geen geheim van zijn liefde voor mannen, maar ik geloof dat hij behalve allerlei toespelingen in zijn romans, bij zijn leven nooit expliciet over zijn geaardheid heeft gepubliceerd. Zijn vrouw Elisabeth Baud heeft na zijn dood allerlei documenten die aan zijn homoseksualiteit refereerde vernietigd.
[ Gisteravond twitterde dr. Linda Duits naar aanleiding van Zomergasten dat je van haar niet meer ‘homoseksueel’ mag zeggen. Zal dat homo moeten zijn, zonder het achtervoegsel seksueel of, is het nu lhbtq’er? Maar ja, ik heb haar wel vaker onzin horen roepen in een hang naar media-aandacht, haar wetenschappelijke specialisme. ]
Het gedicht werd in 1906 gepubliceerd in Groot Nederland, een vooraanstaand tijdschrift in die dagen: https://www.dbnl.org/tekst/_gro002190601_01/_gro002190601_01_0063.php. Dat was tijdens Couperus’ leven dus. Als onderdeel van een cyclus van zes sonnetten werd het homo-erotische alleen daardoor al een beetje weggemoffeld.
Als ik een beetje psychoanalytisch was aangelegd, zou ik het moeizame ritme van het gedicht, de moeizame rijmen en de moeizame neologismen – badewâ, statuë-leden – waarschijnlijk interpreteren als een vorm van weerstand. Gelukkig besluiten we met een boot die stoom afblaast. Geen freudiaans grapje, ben ik bang, maar een oprechte, melancholieke verzuchting. Het blijft wonderlijk, dat dichterschap van Couperus: zulk soepel proza, zulke stugge poëzie.