Door Henk Wolf
Het Fries en het Nederlands delen natuurlijk een heleboel idioom, maar ze hebben ook hun eigen manieren van zeggen. In het betekenisveld ‘bemoeizucht’ is er in het Fries veel talig moois te vinden dat ik in elk geval in het Nederlands niet ken. Hierbij een klein proefje.
Nog niet zo lang geleden hoorde ik zeggen dat iemand er ook weer bij moest zijn ’te poathâlden’: om de poot beet te houden, met de voor het Fries gewone incorporatie van het lijdend voorwerp in het werkwoord. Dat poathâlden is een activiteit die typisch wordt toegeschreven aan een bemoeiziek persoon. Er zijn ook typische scenebeschrijvende gezegden zoals ‘Der kin net in kat strûpt wurde’ (er kan geen kat worden gevild) of ‘der kin gjin hin slachte wurde’ (er kan geen kip worden geslacht), gevolgd door ‘of hy/sy moat derby te poathâlden’ (of hij/zij moet erbij om de poot beet te houden). Poathâlder heeft het zelfs tot scheldwoord voor een bemoeizuchtig persoon ontwikkeld.
Met een enigszins vergelijkbare betekenis heeft het Fries soarch-fan-‘e-wâl (‘zorg-van-de-wal’: iemand die ertegen opziet om te vertrekken). Zo’n soarch-fan-‘e-wâl is een ‘plakker’, iemand die je niet makkelijk weer kwijtraakt, die maar blijft hangen. ‘Wurdst him net wer kwyt’: je wordt (=raakt) hem niet meer kwijt. Zo iemand moet overal ‘op ‘e kop (en earen)’ (op z’n kop en oren) bij zijn (met ‘e als bezittelijk lidwoord). Hij is altijd ‘mei de noas foaroan’ (met z’n neus vooraan) of moet er ‘mei de noas by wêze’ (met z’n neus bij zijn). Hij is ‘net nijsgjirrich, mar wol wol alles witte’ (niet nieuwsgierig, maar wil wel alles weten). Het is een ‘nijsgjirrige hin’ (nieuwsgierige kip) of een âldfernim (zoiets als ‘oude informeer’, maar lastig om puntig te vertalen).
Ook hoor je van iemand die zich verbaal overal mee bemoeit, dat ie ‘de mûle oeral yn slacht’ (de mond overal in slaat). Die mûle kan ook een bek of snút zijn. Is zo iemand weinig taktvol, dan ‘komt er mei de klompen yn it spul’: hij komt met z’n klompen in het spel. Wie zonder eerst na te denken voortdurend overal wat over te zeggen heeft, die ‘falt it samar ta de mûle út’ (valt het zomaar uit de mond). Hij heeft ‘de mûle yn ‘e beide hannen’ (de mond in beide handen).
Wie verbaal zeer aanwezig of zeer vaardig is, is in het Fries mûlryp: mondrijp. En wie een grote mond opzet, kan in het Fries een ‘grutte mûle opskuorre’ (‘openscheuren’): toch net iets beeldender dan de Nederlandse tegenhanger. En met name vrouwen worden er weleens van beschuldigd ‘in bek as in skrobseage’ (een bek als een schrobzaag) te hebben als ze op luide of scherpe toon kritiek uiten op andermans doen en laten (met name dat van hun man). Zo’n vrouw is een bekstik (bekstuk). Iemand die zich voortdurend bemoeit met zaken waar ie geen verstand van heeft, is een wiisprater, van het werkwoord wiisprate, waarin wiis niet letterlijk ‘wijs’ betekent, maar dichter zit bij ‘eigenwijs’, ‘waanwijs’, ‘verwaand’. Wie anderen voortdurend vertelt hoe volgens hem de wereld in elkaar zit, is weetsk of wetich. Wie voortdurend voor anderen wil bepalen hoe ze dingen moeten doen, heeft ‘in bulte beskik’ (veel geregel).
Foto: Anna Frodesiak
[…] Lês fierder by Neerlandistiek […]