Interessante vraag, onlangs, op Twitter: waarom zeggen we eigenlijk een gifje tegen een bewegend plaatje? Het woord moet bijna wel verkleind worden: ‘een gif’ klinkt raar, ook als het plaatje groot is.
De belangrijkste verklaring is, denk ik, dat het verkleinwoord soms de functie heeft om zoals dat heet entititeitsvormend te zijn. Je neemt een ongedifferentieerde massa – laten we zeggen ijs, iets dat je niet kunt tellen: één ijs, twee ijzen klinkt vreemd – en je neemt daar een afgebakende hoeveelheid van die je wel kunt tellen: een ijsje. Of twee ijsjes.
Zo’n relatie bestaat er ook tussen gebak en gebakje of krijt en krijtje. Het eerste is eerst een soortnaam, het tweede gaat over een concrete instantie. Als je de eerste al in het meervoud kunt zeggen, dan bedoel je verschillende soorten gebak (gebakken) of krijt (krijten), niet een aantal individuele dingen die gemaakt zijn van gebak of krijt.
Zo’n soort relatie is er ook ongeveer tussen gif (een bestandsformaat) en gifje (een individueel plaatje).
Er is nog een bijkomend voordeel, namelijk dat gifje door die verkleinvorm een Nederlands woord is en dat maakt het gemakkelijker om de g ‘op zijn Nederlands’ uit te spreken. Dat geldt voor meer verkleinvormen. Terwijl Nederlanders geneigd zijn om Barack of Oprah met een Engelse r uit te spreken, geldt dat veel minder of niet voor Barackje of Oprahtje. Daar geef je de voorkeur aan een ‘Nederlandse’ r (ik schreef daar eerder over). Die Engelse g-klank kan op zich iedere Nederlandstalige maken, denk ik, maar hij ligt toch net wat ongemakkelijker in de mond.
Laat een reactie achter