Door Roland de Bonth
Een e-mail schrijven is gemakkelijker én sneller dan het opstellen van een brief. Ik kan me eerlijk gezegd niet herinneren wanneer ik voor het laatst een echte brief naar een brievenbus heb gebracht. En ik vermoed dat dit voor meer mensen geldt. Toch wordt in de delen 4/5 havo en 5/6 vwo van Nieuw Nederlands in de Cursus Schrijfvaardigheid naast e-mails nog altijd expliciet aandacht geschonken aan de opmaak van zakelijke brieven – ik gebruikte de editie met op de kaft Examen ’15. De voorbeeldbrieven uit deze veel gebruikte lesmethode laten zien dat de inhoud overeenkomt met die van zakelijke e-mails maar dat de vorm op een aantal punten daarvan afwijkt. Het gaat daarbij om briefhoofd, geadresseerde, plaats & datum, betreft en handtekening.
Nieuw Nederlands besteedt in de toelichting bij zakelijke brieven en e-mails de meeste ruimte aan de aanhef. Het is belangrijk om spelfouten in de naam van de geadresseerde te vermijden en die persoon op gepaste wijze aan te spreken. In formele brieven is dat eenvoudig. Volgens deze lesmethode moet je in de aanhef dan altijd het woord Geachte gebruiken. De Taaladviesdienst is overigens wat minder strikt en keurt ook de minder afstandelijke variant ‘Beste heer/mevrouw [achternaam]’ goed.
Geachte of beste, die keuze is nog te overzien. Vroeger luisterde het een stuk nauwer. Het maakte uit of iemand van adel was, man of vrouw, getrouwd of vrijgezel. Ook de functie die iemand bekleedde had invloed op de manier waarop iemand moest worden aangesproken of aangeschreven. Dit systeem was zo verfijnd dat tot enige tijd geleden in de meeste zakagenda’s een handig overzicht met de juiste titulatuur was opgenomen.
Betiteling in brieven
Als je een eeuw geleden niet wist hoe je een brief moest schrijven, kon je je toevlucht nemen tot Geerling’s briefsteller. Heel lang geleden heb ik van dit succesvolle werk ooit een dertiende druk (1910) op de kop getikt. De eerste druk van het boek, dat toen nog De Nederlandsche briefsteller heette, was gemaakt door L.F. Geerling en verscheen in 1838. (Nieuw was een dergelijk voorbeeldbrievenboek overigens niet. Einde zeventiende eeuw publiceerde Barend Hakvoord zijn Algemeene zendbrieven, zoo die in de Duitsche scholen van Nederland worden geleerd.)
De dertiende editie van Geerling’s briefsteller was vermeerderd en verbeterd door W. Cramer, “hoofd eener school voor M.U.L.O.” De zeer uitgebreide ondertitel – zie de foto aan het begin van deze bijdrage – laat aan volledigheid niets maar aan overzichtelijkheid wel wat te wensen over. Voordat Cramer zijn vele honderden briefvoorbeelden ‘op elk gebied en voor elke gelegenheid’ presenteert, bespreekt hij in de inleiding niet alleen de opbouw van een brief maar besteedt hij ook vijf pagina’s aandacht aan de uitermate ingewikkelde manier van betiteling. Overigens heeft Cramer hier niet veel mee op:
het valt niet te ontkennen, dat wij nog bij menige gelegenheid de verkeerde belachelijke gebruiken der titulatuur dienen te volgen, willen we niet bij sommigen der weidsche-titelvoerders voor onbeleefd en lomp doorgaan en hun ijdelheid en eigenliefde kwetsen. In allen gevalle behoort men, om iedereen schoenen naar zijn voeten te kunnen passen, met de verschillende titels bekend te zijn, weshalve wij die hier laten volgen (1910: 12)
Om te laten zien hoe ingewikkeld dit systeem was en hoe nauw het luisterde, laat ik hier enkele voorbeelden volgen. Personen “uit den kleinen Middelstand, ondergeschikte Beambten, Winkeliers, Werkbazen” schrijf je aan met Mijnheer, maar personen “uit den deftigen Middelstand, Handelaars, Kunstenaars, in eenogige aanzien staande Burgers” met Weledele Heer. Aan het hoofd van een brief aan een graaf hoort Hooggeboren Heer te staan, maar een baron of een jonkheer heeft als aanhef Hoogwelgeboren Heer. Een doctor in de letteren is een Weledelzeergeleerde Heer, een hoogleraar een Hooggeleerde Heer maar een hoogleraar in de godgeleerdheid Hoogeerwaarde Hooggeleerde Heer.
Geerling’s briefsteller bood niet alleen uitkomst voor het voeren van zakelijke correspondentie. Het gaf ook voorbeelden van brieven van persoonlijke aard. Hoe stel je als schoonzoon de ouders van je echtgenote bijvoorbeeld op de hoogte van ‘haar gelukkige bevalling’? Hoe waarschuw je een vriendin ‘voor een verleider’? Hoe feliciteer je een vriend met een voorgenomen huwelijk? Hoe schrijf je een brief aan een vriend, ‘wiens huis door brand in de asch gelegd is’? Natuurlijk is de toon in zulke brieven aanzienlijk minder formeel. Overdreven plichtplegingen komen hier dan ook niet voor. De aanhef bij dergelijke brieven en berichten aan familieleden en vrienden luidt dan bijvoorbeeld lieve moeder, beste zuster, dierbare tante of zeer geachte vriend.
Onderzoek in oude brieven
Aanheffen en aanspreekvormen in oude brieven vormen een interessant onderzoeksonderwerp. Welke woorden gebruikt een schrijver in de aanhef van zijn brief (Beste, Waarde, Weledele)? Welke aanspreekvormen zijn daarbij te onderscheiden (U, Gij, Jij, UE)? Welke rol spelen afkomst, leeftijd, geslacht en sociaal-maatschappelijke positie bij de keuze voor een bepaalde aanhef? Geheel onontgonnen is dit terrein niet. Over aanspreekvormen schreef Arjen van Leuvensteijn in 2002 bijvoorbeeld het artikel Van ‘Wel edele gestrenge heer!’ tot ‘Hooggeachte veelgeliefde vriendinne’. Hij onderzocht daarin welke aanspreekvormen er voorkwamen in de briefwisseling die Betje Wolff en Aagje Deken van 1765-1804 met diverse personen voerden. En op basis van aanheffen in brieven ging Malgorzata Szczypińska in haar afstudeerscriptie aan de universiteit van Wroclaw (2008) in op de evolutie van aanspreekvormen .
Ook leerlingen uit het voortgezet/secundair onderwijs zouden voor een (profiel)werkstuk onderzoek kunnen doen naar aanheffen en aanspreekvormen in brieven. Zij kunnen daarbij gebruik maken van de bovengenoemde studies. Voorwaarde is wel dat zij zich niet druk hoeven te maken over het verzamelen van brieven. Nu bestaan er gelukkig verschillende brievencollecties die ook goed toegankelijk zijn voor mensen die niet zo bedreven zijn in het lezen van zeventiende-eeuws Nederlands – daarom valt de prachtige online correspondentie van Johan de Witt voor dit doel af.
Brieven als buit
Wel heel goed bruikbaar is Brieven als buit. De website bevat transcripties van meer dan gekaapte 1000 brieven uit de 17e en 18e eeuw die bewaard worden in de National Archives (Kew, Verenigd Koninkrijk). Het corpus bevat persoonlijke en zakelijke brieven tussen Nederlanders in verre oorden en hun families en geliefden aan het thuisfront. Omdat alle brieven zijn voorzien van metadata over de brief zelf, de briefschrijver, de ontvanger en de plaats van verzending én je ook op die metadata kunt zoeken, is het niet moeilijk om na te gaan hoe bijvoorbeeld een vrouw zich tot haar man richt. Vink daartoe bij Filter search by => Sender => Gender: female & Relationship to addressee: (ex-)wife. Dit levert 202 persoonlijke brieven op. Is er verschil in aanhef tussen de eerste vindplaats uit 1661 en de laatste uit 1783? Verandert er iets in de aanhef als je ook nog filtert op leeftijd (<30, 30-50, >50) en sociale klasse (laag, midden, hoog)? En hoe richten omgekeerd mannen zich tot hun vrouw? Het zal aardig inkijkje geven in de briefcultuur en omgangsvormen uit lang vervlogen tijden.
Het schrijven van brieven mag dan uit de tijd zijn, het onderzoeken ervan heeft de toekomst.
Renaat Gaspar zegt
Een ander veel geraadpleegd werk op dit gebied was G.C. Claudius’ Volledig Brievenboek […] Naar de 21ste Hoogduitsche uitgave voor Nederlanders vrij bewerkt. Tiel, H.C.A. Campagne. [ca. 1860.] De bewerker bleef anoniem. Het werk was geënt op G.C. Claudius Allgemeiner Briefsteller. Van dit laatstgenoemde boek heb ik de 5e druk (Leipzig 1808) vergeleken met de eerdergenoemde Nederlandse vertaling (ca. 1860). Inderdaad een vertaling. Van de 261 Nederlandse voorbeeldbrieven blijken er 165 rechtstreeks vertaald te zijn uit het Duitse boek. De stijl is even plechtstatig als die in Geerling, De Nederlandsche briefsteller.
Niet gek dus, dat iemand als Mark Prager Lindo enkele keren een scherpe parodie erop heeft geschreven. Zie diens vijf brieven in De Nederlandsche Spectator, herdrukt in Volledige werken van den ouden heer Smits, uitgegeven door zijn vriend Mulder, derde deel, tweede, goedkoope uitgaaf, Schiedam, H.A.M. Roelants, 1883, p. 112-121.
Nog een parodie erop is opgenomen in Uittrekselen uit het dagboek en nadere levensberichten van wijlen den heer Janus Snor, herdrukt in Volledige werken van den ouden heer Smits, uitgegeven door zijn vriend Mulder, tweede deel, tweede, goedkoope uitgaaf, Schiedam, H.A.M. Roelants, 1883, p. 345-346.
Overigens moet er een ander boekje met voorschriften i.v.m. briefschrijven in omloop zijn geweest, misschien een schoolboekje? Ik heb er jaren geleden zonder succes naar gezocht. Dat soort brieven had het volgende schema (ik volg hier mijn eigen tekst in Bijdragen en mededelingen Gelre. Historisch jaarboek voor Gelderland, deel XCIV (2003), p. 49-51):
Zeer waarde / Eerwaarde / Beminde
Man / vrouw / minnaar / kinderen etc.
Ik kan niet nalaten Ued een lettertje te schrijven in de hoop dat Ued deze brief in goede gezondheid zult ontvangen. Zo het anders ware, het zou mij van harte leed zijn. Wat mij aangaat, ik ben door des Heren goedheid nog fris en gezond.
Ook een ietwat eenvoudiger opzet na de aanhef was mogelijk:
Ik laat Ued. weten dat ik door Gods goedheid nog fris en gezond ben, en ik hoop van Ued. hetzelfde te horen. Ware het anders, het zou mij van harte leed zijn.
Of nog korter:
Ik heb Uw brief ontvangen en daaruit verstaan dat Ued nog fris en gezond zijt, wat mij lief was om te horen.
De ‘romp’ van de brief kon dan met wat persoonlijke mededelingen naar eigen goeddunken worden ingevuld, maar enkele slotformuleringen waren weer stereotiep.:
Nu breek ik af met de pen maar niet met het hart. Duizendmaal goedenacht (meestal: ‘genagt’) van Uw liefhebbende / toegenegen…
Of wat afstandelijker:
Verders weet ik niet te schrijven als de groetenis aan…
Verblijve met alle achting, Uw dienstwillige dienaar…
Het hierboven weergegeven briefmodel moet destijds (18e eeuw) ook buiten de landsgrenzen bekend zijn geweest. Er is immers in de Doesburgse brievencollectie, waaruit bovenstaand model is gedestilleerd, ook een aantal Duitse brieven grotendeel volgens dit stramien opgezet.
Of dit model zich nog lang gehandhaafd heeft, is onzeker. Weliswaar heeft J.J. Cremer ruim 100 jaar later in zijn verhaal ‘Een dag in de residentie’ (hfst. V) een volkstype ten tonele gevoerd dat zijn oud moedertje een brief met juist dezelfde cliché-wendingen stuurt, maar ook hier (evenals bij Mark Prager Lindo) is de voorstelling van zaken duidelijk parodiërend. Vergelijk ook A. Beets in het WNT s.v. HART inzake de frase Ik eindig met de pen, maar niet met het hart. Deze is, zegt Beets, ‘thans nog slechts bij de lagere burgerklasse gebruikelijk’.
Ik ben benieuwd of iemand erin zal slagen de bron van dit stramien te achterhalen!
rolanddebonth zegt
Het voorbeeldbrievenboek in Nederland lijkt mij een maar matig bestudeerd genre. Daar zou iemand eens zijn tanden in moeten zetten. Talrijke drukken, Duitse vertalingen, parodieën. Stof voor een proefschrift.
Het schoolboekje ken ik niet, maar ik moet bekennen dat ik me niet verdiept heb in dergelijke boeken. Ten onrechte naar uit uw reactie blijkt.
Overigens wil het toeval dat ik ook nog een los deel van den ouden heer Smits heb staan. Dat boek zal ik eens opsnorren.
Peter Altena zegt
Wim van den Berg droeg in 1978 aan het Documentatieblad Achttiende Eeuw een artikel bij ‘Briefreflectie in briefinstructie’. Via DBNL toegankelijk. Ik herinner me nog dat ik het congres bezocht waar hij de lezing hield, een indrukwekkende lezing over briefinstructieboeken (en de betekenis ervan voor romans in brieven).
In hun tijdschriften namen Weyerman en Van Effen met grote regelmaat brieven op. Die waren veelal door henzelf geschreven. Wie heel veel brieven ontving, ruïneerde zichzelf: de ontvanger betaalde de porto.
Nog wat anders: wij hebben de werken van De Ouden Heer Smits dubbel, maar kunnen niet beslissen welke set het veld moet ruimen.
Roland de Bonth zegt
Een interessante literatuurverwijzing, Peter!
De tijd dat je bankroet kon raken van het ontvangen van brieven ligt al jaren achter ons. Dat je bankroet raakt van het sturen van brieven ligt eveneens achter ons. Dat zijn de zegeningen van e-mail.
En dubbele exemplaren, tja, dat is het lot van de neerlandicus die een relatie aangaat met een andere neerlandicus.
Marcel Meijer Hof zegt
Zeer geachte Heer de Bonth,
Gaarne Uw aandacht:
Het aardige van e-mail is nu juist om deze in een vorm te gieten die veel gelijkenis heeft met een brief. Wat is er gemakkelijker; schrijvenderwijs formuleert en her-formuleert het bijzonderlijk gemakkelijk en het kost niet veel moeite om aangenaam op te vallen tussen tal van slordige en haastig geschreven minuten.
In mijn werkzame leven schreef ik talloze zakelijke brieven en heb de tijd nog mogen beleven dat er ons een type-kamer ter beschikking stond met bijbehorend brievenboek – een fors en groot boek, bevattende uit stevig papierkartonnen pagina’s met in het midden een rond gat ter grootte van, pakweg, een kwartje, zodat men kon zien of achter de volgende pagina zich nog stukken bevonden. Dit boek kreeg men aan het eind van de middag aangeboden ter ondertekening. Tegenwoordig meld ik mij schriftelijk als erfgoedvoorvechter regelmatig bij de plaatselijke of provinciale ambtenarij.
Omdat het tegenwoordig digitaal alle mogelijkheid schept om per bericht een eigen toets mee te geven, voorzie ik mijn schrijfsels vaak met een smalle, breedgerekte, toepasselijke of fraaie foto (googel) of een vaag humoristisch embleem in de rechter bovenhoek – meer dan twee minuten hoeft dat niet te duren. Ook waag ik mij er vrijwel altijd aan om de beginletter van de tekst groter, vetter, soms cursief en altijd in een andere kleur dan zwart uit te voeren, en soms nog met een contrasterende achtergrondkleur.
Op titulatuur parodieer ik naar hartelust of blijf vriendelijk en zeer beleefd, formeel – al naar gelang de situatie. Afsluiten doe ik bij tijd en wijle met een van die indrukwekkende Franse formuleringen waartoe ik een passende verzameling in en mapje op mijn bureaublad paraat houd.
Dit alles met het liedje van Mevrouw A.M. Schmidt in het achterhoofd: « Geachte cliënten, ’t is lente … »
Cher monsieur De Bonth, veuillez agréer mes sentiments les plus respectueux,
Marcel Meijer Hof