
Goochelaars
Terwijl ik wandel, door nieuwsgierigheid gedreven,
Zie ik van verre in ’t dorp twee goochelaars, verheven
Op hun ladders staan, die rustend aan de muur,
Het volk vermaken bij ’t gezwets met kuur op kuur.
De kinkel grijnst en houdt zijn oor en mond wijd open.
Hij schatert, juicht en zwelt, terwijl zij wind verkopen.
De tandeloze best, die lang aan ’t fleresyn
Nog onlangs lag te bed, en kromp van smart en pijn,
Vergeet haar leed. Dit spel kan haar geest bekoren.
Zij grinnikt in haar vuist, en meesmuilt onder ’t horen.
Zo werken ijdle klap en potsen in ’t gemeen
Veel meer op ’t hart van ’t volk, dan welgezoute reên,
En stichtend onderhoudt: als Heeroom eertijds leerde,
Toen hij de kermisvreugd verfoeide en ’t feest blameerde.
Lukas Rotgans (1653-1710)
fargment uit: Boerekermis (1708)
Op de tamelijk realistische beschrijving van enkele vieze tooneeltjes mag men geene aanmerking maken, omdat het onderwerp dat meebracht en Rotgans zeer goed wist, hoever hij daarin kon gaan zonder den smaak zijner beschaafde tijdgenooten te kwetsen. Ook de korte zedenpreekjes, die de schildering der kermisvermakelijkheden soms afbreken, waren misschien noodig om aan het gedicht in de kringen der beschaafden bijval te verzekeren en te toonen, dat de dichter niet in zijn onderwerp opging, maar er boven stond.
• Jan te Winkel
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter