Pronomina in de hedendaagse Nederlandse lyriek (7: Erik Bindervoet, De droom van Eb inkt diervoer)
Erik Bindervoet is, samen met Robbert-Jan Henkes, misschien wel de taalvaardigste spreker van het Nederlands van dit moment. De twee toonden dat met vertalingen van onder andere James Joyce, Shakespeare, Bob Dylan en de Beatles, Bindervoet laat het ook zien met zijn dichtbundels, zoals zijn laatste: De droom van Eb inkt diervoer (waarin ook nog een andere titel wordt aangekondigd: De droom van erotiek verbindt).
In zekere zin gaan de bundels van Bindervoet altijd over taal: hij laat ermee zien wat je er allemaal mee kan. In dit geval zijn veel van de gedichten te lezen als verslagen van gedichten – wat op zich al knap is, want gedichten laten zich niet verslaan.
Mijn bedoeling met deze reeks is om te laten zien dat persoonlijk voornaamwoorden de tentstokken zijn waarop gedichten worden strakgetrokken (ik leg dat uit in de eerste aflevering). Bij Bindervoet is het interessantste pronomen je.
Het gebruik van je in plaats van ik (het voetballers-je: ‘je stond voor het doel en je schoot’) is menigeen die zich taalgevoelig acht een gruwel, maar in de Nederlandse poëzie werd het geïntroduceerd door Gerrit Komrij:
Je ging, gezeten in een emmer, naar een
Zekere streek op reis, waar enkel grote,
Pokdalige dokters en goede heelkruiden waren.
Dat was een reis, die je nooit heeft verdroten.
Het is een vervreemdend je: een manier om geen ik te hoeven zeggen voor Komrij, maar daarmee altijd ook een manier waarop iemand naar zichzelf kijkt. Bij Bindervoet heeft het een wat andere, maar wel vergelijkbare functie: het maakt het gedicht dromeriger. Precies in dromen lopen ik, jij en hij (of zij) in elkaar over – je kunt naar mezelf kijken alsof ik een ander is.
In het lange gedicht De bal, een odyssee is eerst vijf bladzijden lang sprake van een ik. De laatste regels op die vijfde bladzijde zijn:
Ik hou me erbuiten,
afzijdig: mijn linkervoet is voor de taak
En na dat ‘ik hou me erbuiten’ verdwijnt de ik op bladzijde zes en wordt (na nog een mijn ten afscheid) voor vele regels een je:
O!
te kreupel, mijn rechter te lomp en looiig
Je denkt terug aan je allereerste bal.
Een oranje leren balletje was het.
Staren. Lijden. Je hoofd werd die bal. Ja, en?
Don’t go there, little man! Zoek naar je wikkels!
(…)
Aan het eind van die pagina verandert die je ineens in een we en dan weer in een ik:
Met grote passen komt Materiaal Man
over de horizon, om iets te zaaien.
We weten niet wat, het lijkt op poeder, stof
voor vele generaties en romannen,
streek-, familie-, helden-, schelmenromannen!
Waarin op eigenzinnige wijze wordt
aangeknoopt bij fel eigentijdse thema’s!
Ik slik. De wedstrijd is nu afgelopen.
Een intrigerend gebruik van je vinden we ook in een ander gedicht, Krentenbollen & kadavers. In dat gedicht wordt eerst uitgebreid een apocalyptisch landschap beschreven (‘Een kale vlakte / doorsneden door drooggevallen sloten / met daarin kadavers en karkassen van herten’ enz.) Vervolgens zoemt het gedicht in op een je die veel Komrijeske eigenschappen heeft:
Je ligt ver weg, met je vriendinnetje
te rollebollen, te vozen in een duinpan, onnozel
en van dit alles onwetend in het zand dat jullie verslindt
Spectaculair is hier het jullie dat het je ineens concreet maakt. Jullie heeft anders dan je nooit een algemene betekenis, het kan niet vervangen worden door men of door ik, het spreekt echt mensen aan. En dus wordt door dat jullie van de weeromstuit het je ook ineens een concrete persoon.
Robert Kruzdlo zegt
De grammatica te slim af zijn door hetzelfde personage aan te duiden: Apollinare:: ‘Vandaag loop je rond in Parijs de vrouwen zitten onder het bloed / Het was ik wou dat ik kon vergeten toen de schoonheid aan kracht had ingeboet’. Vertaling Katelijne De Vuyst.