Door Ton Harmsen
Lelio en Ardelia willen trouwen. Een lid van de rederijkerskamer In liefde bloeyende zet hun geschiedenis in 1629 op de planken. Het verhaal is komisch genoeg voor een klucht, de uitwerking is gevarieerd genoeg voor een blijspel, dus hij noemt zijn toneelstuk Kluchtighe comedie van Ardelia en Flavioos vryagie. Een merkwaardige titel, meer voor de hand zou liggen vryagie van Ardelia en Lelio: Flavio is Lelio’s boezemvriend die hem met raad en daad bijstaat, een essentiële maar niet de hoofdrol. Flavio is ook verliefd, op Silvia, maar haar persoon speelt een nog kleinere rol. Ardelia en Lelio was dus een betere titel geweest.
Het toneel is in Bologna. Lelio vertelt Flavio dat zijn vader Zenobio het huwelijk met Ardelia dwarsboomt, en hem daarom voor drie jaar naar de Universiteit van Padua stuurt. Omdat Flavio van plan was op dezelfde dag als Lelio te trouwen gooit deze ontwikkeling hun beider glazen in. Flavio bedenkt een plan. Lelio is een gehoorzame zoon, hij laat zich niet gemakkelijk door zijn vriend overreden, maar diens list is te aantrekkelijk om het niet te proberen.
In de veronderstelling dat zijn zoon in de koets naar Padua zit komt Zenobio triomfantelijk binnen bij Ardelia’s vader Pancratio om hem in ironische bewoordingen van de situatie op de hoogte te stellen – hij weet best dat Pancratio Lelio graag als schoonzoon zou zien.
Zenobio. Pancratio ghy sult nu niet meer klachtich zijn,
Om mijne Lelioos doent, om dat hy is van mijn
Ghetrocken, en hy sal daer wel drie jaren blijven,
Dus sal hy noch by nacht of dagh yets voor u deur bedrijven;
Nu keunt ghy wel gherust gaen slapen, en u kindt
Heeft nu mijn Soone niet int oogh, die sy bemindt.
Pancratio. Noyt heb ick over hem gaen klaghen by mijn weten,
Maer hy mijn eer bewees steets waer ick was gheseten
In alle stillicheyt, bequaemheyt en vermaeck. (vs. 239-247)
De emoties lopen dan hoog op, en Pancratio behaalt de morele overwinning:
Pancratio. Waerom Zenobio is Sy u Soon niet waert?
Om dat ick als ghy doet gheen schatten heb vergaert:
Neen neen het goedt is niet, maer weet dats is ghesprooten
Van trosse Edellien, en uyt de stam der grooten:
Siet op haer eerbaerheyt, en op haer deughden let,
Ghy desen (zijt ghy wijs) om genich goedt verset. (vs. 259-264)
Als Zenobio weer op straat staat komt Stramasso, een postbode van buiten Bologna, op met een brief:
Stramasso. O o, hoe heb ick nu mijn leeden ghepijnicht met het loopen,
Aers noch aers dan of ickse had inde Lombaert om een duyt gaen koopen,
Eerst op een pas, doe op een draf, daer na op een gemeene galop,
Maer nu op een karier: siet hoe het swiet druypt van mijn kop: (vs. 313-316)
Steeds harder dus, tenslotte in een carrière, een tomeloze ren. Stramasso heeft een brief van Lelio voor Ardelia. Hij is niet zo snugger: Zenobio maakt hem wijs dat hij Pancratio heet, en zo ontfutselt hij hem de brief. Dat lijkt een spaak in het wiel van Lelio maar op het toneel wordt het niet uitgewerkt.
Ardelia spreekt met Silvia over haar ellende. Maar nadat de meisjes zijn vertrokken zingt Flavio een lied – in zes strofen van zes verzen verkneukelt hij zich erover hoe hij Zenobio in de maling gaat nemen door Lelio te vermommen als de dienstbode die Pancratio zoekt voor zijn bedroefde dochter. Vervolgens wisselen komische scènes elkaar af, vol liefde en agressie: woordenwisselingen en vechtpartijen van de bediendes maken het toneelstuk bijzonder levendig. Incognito in zijn dienstmaagdenkostuum, onder de naam Farinella, komt Lelio als chaperonne dichterbij Ardelia dan hij had kunnen hopen. Ook al voelt ze verliefdheid, en wil ze haar dienstmaagd zelfs kussen, toch herkent Ardelia haar geliefde niet. Dat leidt tot een komische scène waarin de vermomde Lelio kwaad spreekt over zichzelf:
Lelio. Bedruckte maeght u rou is my van herten leet,
Ey seght my wie het is! Ardelia. ’Tis Lelio mijn waerde
En eenige zielens troost, mijn afgodt op der aerde.
Lelio. Vrou dat een los hooft is, een nachtuil die veel praet
By eerelijcke lien, en danse weer verlaet:
Een dapp’re nesschebol, een spotter kannekijcker,
Een vuyle dobbelaer, een schamper Rethorijcker:
Dus laet hem, en ick bid dat ghy staeckt u ghetier,
Want luckich zijt ghy dat hy is ghereyst van hier.
Ardelia. Sou Lelio als ghy seght gheveynsd’lick met mijn hand’len?
Neen sulcx ick niet gheloof; k’heb hem heel aers gaen bewand’len.
Lelio. Ick weet dat selfd’ is waer, want daer ick heb ghewoont
Vrijd’ hy een Juffrou die hy sulcx heeft betoont:
Te weten dat hy wech trock en liet dese sorghen:
Ardelia. Wie wast? Lelio. De eerbaerheyt mijn t’houwen doet verborgen.
Ardelia. ’t Zijn flitsen; die de tongh vol quaetheyt en fenijn
Beladen hebben, wenschen dat het soo met hem mocht zijn. (vs. 848-864)
Ardelia blijft dus op haar minnaar vertrouwen; even later maakt Farinella (dus Lelio) haar zelfs wijs dat hij bij een ongeluk is omgekomen, en dan is zij zozeer van streek dat hij zich wel bekend moet maken. Maar dat is nog niet eind goed, al goed: als dit uitkomt zal Zenobio alleen maar erger te keer gaan.
Vervolgens doet zich een ingenieuze ontwikkeling voor: verkleed als Farinella komt Lelio op straat zijn vader tegen en hij kan hem niet ontlopen. Zenobio ziet het meisje en is op slag verliefd:
Zenobio. Goeden dag soete Meysjen, wel is jou vryer hier niet ontrent?
Lelio. Wel oudt bejaerde Man, waerom gaet ghy dat vraghen?
Zenobio. ’tVragen vry staet, toch ick hoorde sulcken antwoort noyt mijn daghen.
Lelio. Wilje vraghen, vraeght die, die niet anders doen.
Zenobio. Je lijckt wel een Boerinnetje, maer van wesen fris en koen.
Lelio. Jou haest moy ghenoech. Zenobio. Ay soetertje noch ien woortjen,
En daer naer ien kusjen, dan gheef ick jou ien oortjen.
Lelio. Loop met jou gelt inde pomp, want ick begheer het niet.
Zenobio. ’t Is al goet me e nomen, want met een soen ick jou onteere niet. (vs. 920-928)
Farinella (Lelio) blijft een tijdje afwijzend, totdat hem een meesterlijk plan invalt. Hij biedt aan Zenobio thuis bij Pancratio te ontvangen om over hun liefde te spreken. Dan moet deze zich wel verkleden, en inderdaad komt Zenobio ’s nachts in bakkerskostuum bij het huis van Pancratio en Ardelia. Zijn zoon ontvangt hem, maakt zich bekend en kan hem chanteren: als hij geen toestemming krijgt met Ardelia te trouwen zal hij de buren vertellen dat mijnheer Zenobio midden in de nacht achter een jong dienstmeisje aanzit. Als iedereen wakker is geschreeuwd volgt de verzoening die leidt tot een drievoudig huwelijk – ook de vrienden en de knechten trouwen.
Orsu’ hier van ghenoegh
Opvallend is dat alle twaalf personages Italiaanse namen hebben. Het toneel speelt in Bologna, Lelio wordt naar Padua verbannen, de personages gebruiken af en toe Italiaanse woorden (orsu’ hier van ghenoegh) en de tonelen worden scena genoemd. Het is zonneklaar dat deze intrige uit Italië komt, alle literatuurhistorici schrijven een variant op de zin: ‘de stof van Ardelio en Flavio schijnt aan een novelle ontleend’, maar niemand heeft hem kunnen identificeren: Worp en Te Winkel niet, en zelfs Clemens en Steenbeek niet, de auteurs van Italiaanse boeken in het Nederlands vertaald, in 1961 onder supervisie van W.A.P. Smit samengesteld. Hun alfabetische lijst van Italiaanse boeken begint met Annibale in Capua, een tragedie die vertaald is door Hendrik Bloemaert, waarvan zij wel de titel maar niet de auteur konden identificeren – het is de verdienste van Piet Verkuyl dat hij in het Dizionario biografico degli Italiani, deel VIII (Roma 1966) p. 804-805 vond dat Nicolò Beregani de schrijver van de Annibale was. Daarmee was nummer een van de lijst opgelost, maar nummer twee, Ardelia, nog altijd een raadsel. Vorige maand heeft Marti Roos deze tekst voor Ceneton uitgegeven, en zij vond door het googelen van de namen van de hoofdpersonen een facsimile van La Farinella (1609) van Giulio Cesare Croce (1550-1609) – de bron. Voor bibliografisch onderzoek is het internet een wondermiddel: wij hebben alle boeken op tafel en we kunnen daar onbelemmerd de weg in vinden. Daar durfden Worp, Smit en Steenbeek niet van te dromen.
Giulio Cesare Croce, smid van beroep en geliefd als ‘il cantore della Bologna popolare’ is een zeer productief auteur zonder geleerde opleiding. Een echte toneelauteur, de houtsnede op zijn titelpagina toont een scène uit het stuk met het publiek in de zaal op de voorgrond. Nu we de Italiaanse tekst te pakken hebben, kunnen we meer zeggen over de bewerkingswijze van de Amsterdamse rederijker. Het blijkt dat hij het heldere proza van de Italiaanse tekst vaak omslachtig en onduidelijk vertaalt, en ook dat hij eigen tekst heeft toegevoegd. In de dialoog tussen de knecht Schappino en de dienstbode Jannetina komt bijvoorbeeld een raadselachtige maar kennelijk erotische passage voor die in het Italiaans geen equivalent heeft:
Schappino. Nou set aen jou lippen. Iannetina. Ay stil, stil mijn Enghel.
Schappino. O ’t smaeckt soo soet mijn lieve kindt,
Noch een reys an, ay waerdertje, dan daer naer schep ick met mijn vorens net.
Iannetina. Immers wil het al stooten dat eenichsins me hoorens het:
Nou Liefje flus weer, siet datje mijn niet en bedriecht.
Schappino. Slapperde boeren ick word besmaemtsaemt, hy wil niet zijn in ’tslaep e wiecht:
Maer nou schellem, ick sweerje wilje nou haspelen, Vlas salje spinnen. (vs. 599-605)
Het komische dialect van Stramazzo geeft de Nederlandse bewerker niet weer. Wel voegt hij een lied in. Een merkwaardigheid van het Italiaanse stuk is dat na bijna iedere scène één personage op het toneel achterblijft dat in een soort monologue intérieure – vaak één lange zin – met een samenvatting van de situatie aangeeft hoe de toeschouwers die moeten duiden; te vergelijken met de functie van de rei in het klassieke treurspel. Deze bijzondere techniek, hoe effectief ook, was voor de Nederlandse vertaler blijkbaar te ongewoon om over te nemen.
Met de vondst van deze bron is de zeventiende-eeuwse Nederlandse literatuur weer een direct verband met de Italiaanse rijker. De invloed van de Italiaanse letteren is immens: de lyriek, de pastorale, de Boccaccio-adaptaties en Vondels ongepubliceerde Tasso-vertaling. Maar op het gebied van vertaalde komedies was tot nu toe alleen Bredero’s Schyn-heyligh (postuum in 1624 gepucliceerd) naar L’ipocrito van Pietro Aretino bekend. Wat deze ontdekking tot een bijzondere literair-historische gebeurtenis maakt.
De Kluchtighe comedie van Ardelia en Flavioos vryagie is te lezen bij Ceneton. La Farinella is te vinden bij de site van de Biblioteca Comunale dell’ Archiginnasio in Bologna.
Laat een reactie achter