Pronomina in de lyriek (9)
Door Marc van Oostendorp
Pennenvriend
Dag liftkooibewoner in het station
die ik nooit aanspreek omdat ik bang ben
voor je gedachten als ik je geld geef
je lijkt op mijn pennenvriend van toen ik veertien was
die ik een foto van mijn tepel stuurde in ruil
voor een Kiplingaapje en een zak ribbelchips die ik niet kreeg
mijn tepel kon ik niet terugnemen
en zo blijf je een stille vriend
aan wie ik brieven schrijf
in de landschappen die ik voorbijrijdDe bierdrinkers met lege blikjes
in de stiltecoupé vloekend op vertraging
weten beter dan ik
wat ze wensen
als ze in de wolken een olielamp zien
een slok bier binnen handbereik
Als iemand nog bewijs nodig heeft dat jij geen aangesproken persoon is in lyrische gedichten, dan zou hij Pennenvriend kunnen nemen uit Carmien Michels’ veelgeprezen bundel We komen van ver (2017). De zin ‘die ik nooit aanspreek’ is onmogelijk uit te spreken in alledaagse conversatie, tenzij de spreker met nooit zoiets bedoeld: nooit behalve nu. (‘Ik doe dat anders nooit, maar vandaag maakte ik een dansje in de regen.’)
Maar hier lijkt daar nauwelijks sprake van: de ik is bang voor de gedachten van de ‘liftkooibewoner’ (af en toe klinkt een heel licht vleugje Delphine Lecompte mee bij Michels), en er is weinig reden om te denken dat ze die angst nu heeft overbrugd om alsnog iets te zeggen. Ja, ze schrijft brieven, en eventueel zou je dit gedicht als een voorbeeld kunnen zien van zo’n brief, maar het is lastig een scenario te bedenken waarin ze zo’n brief ook echt verstuurt, of dat ze de lifkooibewoner dan ook mededelingen doet over ‘de bierdrinkers’.
Het meest reële is misschien te veronderstellen dat dit de gedachten van iemand zijn, en een pyschologisch fenomeen verkennen dat veel mensen wel kennen maar dat bij mijn weten niet veel beschreven is: dat je in gedachten een gesprek met iemand kan voeren. Een eenzijdig gesprek, want de ander zegt niets terug. Ik geloof dat een groot deel van mijn eigen gedachten deze vorm hebben.
Bijzonder is ook de gelijkenis met de pennenvriend, met wie de ik ook al zo’n eenzijdige correspondentie had: zij stuurde iets intiems maar kreeg zelf de oppervlakkigheden waar ze naar verlangde niet, en toch schrijft ze – mogelijk weer alleen in gedachten – nog steeds brieven aan die ‘stille vriend’.
Praten tegen iemand die nooit iets terugzegt, misschien is dat ook wel een definitie van poëzie.
J. Houtsma zegt
Twee in gedachten aangesproken personen en een in gedachten geschreven brief. Prachtig gedicht!
J. Houtsma zegt
En niet te vergeten: bekroond met een keiharde interpretatie van een stel bierdrinkers in een treincoupé|
Marie-José Klaver zegt
‘Praten tegen iemand die nooit iets terugzegt, misschien is dat ook wel een definitie van poëzie.’
Praten tegen iemand die nooit iets terugzegt, is de basis van een reeks fantastische romans: Faxen aan Ger van Nicolien Mizee. Ger sprak nooit terug en dat is de basis van de kracht van Mizees werk.
Robert Kruzdlo zegt
De ik in het gedicht is bang en spreekt niemand aan. Angst, voor de gedachten van het onderbewustzijn die de ik heeft. Projektie. De stille vriend, is het brein van de dichter, waaruit zij put. Ze observeert, beschouwt de voorbijgaande herinneringen. Ze kan niets terugnemen als het op papier staat.
J. Houtsma zegt
Robert Kruzdlo wijst er terecht op dat het gedicht eigenlijk over de angst van de ik gaat.