Door Marc van Oostendorp
Mensen kunnen over zichzelf praten. Ze kunnen bijvoorbeeld zeggen ‘de ondergetekende’, of naar zichzelf wijzen en dan zeggen ‘de spreker’, of tandenknarsend tegen zichzelf zeggen ‘gij ongelukkige’! En ze kunnen persoonlijk voornaamwoorden als ik of mij gebruiken: de ‘eerste persoon’.
Filosofen hebben vastgesteld dat er twee soorten verwijzen naar zichzelf zijn. Je kunt voor een spiegel staan en zeggen: ‘Die idioot heeft zijn hoed achterstevoren opgezet’, of je kunt zeggen ‘Ik heb mijn hoed achterstevoren opgezet’. Bij de eerste vorm bekijk je jezelf als het ware van buiten, en het is niet eens duidelijk of je je wel bewust bent van het feit dat jij die idioot bent, bijvoorbeeld omdat je niet weet dat je in de spiegel kijkt. Die vorm heet de re (Latijn voor ‘over de zaak’). Wie de tweede vorm gebruikt weet wel dat hij het alleen over zichzelf heeft; die vorm heet de se (‘over zichzelf’).
Biertje
In een recent artikel in het vakblad Language Sciences bespreken de taalkundigen Wolfram Hinzen en Txuss Martin deze kwestie. Ze komen tot een opmerkelijke conclusie: zonder taal hebben we geen ik. Echte de se-verwijzing is alleen mogelijk wanneer iemand de eerste persoon gebruikt, En die eerste persoon, dat ik, bestaat niet buiten de taal.
Dat er geen ondubbelzinnige de se-verwijzingen bestaan in een andere dan de eerste persoon, blijkt al uit het voorbeeld met de hoed hierboven. Ook als iemand zoiets zegt als ‘deze jongen gaat even een biertje halen’, is onmogelijk te bepalen of die persoon het echt over zichzelf heeft. Dat lijkt iets duidelijker als hij er alsnog een eerste persoon bij haalt: ‘deze jongen gaat even een biertje halen voor mezelf’, maar ook dan kun je nog denken dat er een dissociatie is tussen deze jongen en degene voor wie hij dat biertje gaat halen.
Ergo
Er zijn meer manieren om tot zo’n dissociatie te komen. Hinzen en Martin wijzen bijvoorbeeld op het verschil tussen ‘Het lijkt of ik neerslachtig ben’ en ‘Ik lijk neerslachtig te zijn’. De eerste is afstandelijker en zou je kunnen zeggen als je in een laboratorium kijkt naar bijvoorbeeld een hersenscan; het tweede gaat meer over je subjectieve ervaring. Toch is er ook in het eerste geval natuurlijk altijd nog een ik.
Maar dat ik valt niet te definiëren buiten de taal, zeggen Hinzen en Txuss. Je kunt het bijvoorbeeld niet gelijkstellen aan ‘de spreker’, want dat is alweer een derde persoon. Ik valt alleen te begrijpen als: ik.
Hinzen en Martin wijzen in dat verband ook op de eigenaardigheden van wij. Een normaal meervoud als ‘katten’ betekent: een groep waarvan ieder individu een kat is. Maar wij betekent niet: een groep waarvan ieder individu ik is, maar een groep die bestaat uit ik en een aantal anderen. Er is, zeggen Hinzen en Martin, zelfs geen enkele taal waarin wel een woord bestaat dat ikken zou betekenen. Dat geldt wel voor voornaamwoorden van de derde persoon, bijvoorbeeld in het Frans, waar het meervoud van il en elle ils en elles is, met een s die ook anders als meervoudsvorm wordt gebruikt (ami-amis).
Als dit allemaal klopt, hebben we dus alleen maar een ik bij gratie van de taal. Daarbij moet dan wel worden aangetekend dat voor zover we weten alle menselijke talen een vorm voor ik hebben, al is die soms ingebakken in de vervoeging van het werkwoord, zoals in het Latijnse cogito ergo sum.
Afbeelding: Douglas O’Brien, Wikipedia
Jona Lendering zegt
Van dit soort stukjes, daar houd ik nu van.
kees linthorst zegt
Zonder taal geen ik, zonder ik geen zelfbewustzijn?
Ronald V. zegt
Waarschijnlijk is er zonder taal geen concept als “ik” en “zelf” en dan is er, dunkt me, geen zelfbewustzijn maar wel zoiets als dierlijk bewustzijn. Bewustzijn is een samenspel van concepten en zelfbewustzijn is dan een samenspel van concepten waaronder ook concepten als “ik”, “zelf” en “mijn”. Hierbij zij aangetekend dat er niet zoiets is als bewustzijn-an-sich, bewustzijn als een apart ding.
Weia Reinboud zegt
‘Ik’ is een concept en dat kan net zo goed buiten de taal bestaan. Ruimtelijk en zo.
Robert Kruzdlo zegt
Ik, is een verwijswoord dat aangeeft dat de spreker het over zichzelf heeft. Maar waar komt de spreker vandaan? Wat ging daar aan vooraf: herinneringen? Zijn er niet eerst hersens, brein en zelfdenkende neuronen aan het werk voor dat de lippen de klank IK uitspreekt. Ja! Het IK doet zijn intreden in het jaar 400 bij Augustinus. Nu ligt die ik onder vuur: ik ben het brein b.v. “Er is niet zo’n afgebakende ik, schrijft Borges, we hoeven maar een eindje te lopen, (…) iets te lezen van het verleden, om ons een vreemde te voelen”. Een ik een concept? waar zit die ik dan in het hoofd? “Er is niet zoiets als een afgebakende ik”, schrijft Borges. Taal is daarom de uitgeverij van iets dat niet bestaat, maar we kunnen niet zonder: Je wordt geboren, zonder taal, in de hemel spreken ze het niet. In de hemel is men volmaakt en heeft men geen concepten nodig.
Ik weet dat ik iets weet en alles wat ik weet, bestaat; dus ik besta.
Ronald V. zegt
Maar beeldtaal is wellicht een onderdeel van taal in zijn algemeenheid. Misschien moeten we taal ruimer opvatten dan alleen woordtaal. Maar hoe een belangrijk woordje als “niet” op te vatten als een ruimtelijk concept? Hoe abstracta op te vatten als delen van een beeldtaal?
Voor het enorme belang van het woordje “niet” verwijs ik de lezers naar een essay van Gerrit Krol. Titel van het boek weet ik even niet.
Paul Tijink zegt
In het Chinees heb je wo (ik) en women (ikken), zoals ni (jij) en nimen (jijen) en ta (hij/zij) en tamen (hijen/zijen). Misschien is dit geen echt meervoudspartikel; het wordt bij mijn weten alleen bij persoonlijke voornaamwoorden gebruikt.
Anneke Neijt zegt
Raar, conceptueel is ik-pluralis er wel, en het Chinees kent de meervoudsvorm van “ik” wel. Zouden in het Nederlands “ikken” echt onmogelijk zijn? Bijvoorbeeld: “Er zijn nu eenmaal verschillende ikken” (om aan te geven dat er vanuit verschillende perspectieven geredeneerd kan worden) of “Stel je eens voor hoeveel ikken er op de wereld zijn” (om te benadrukken dat je niet alleen vanuit jezelf moet redeneren).
Marc van Oostendorp zegt
Een echte ik-pluralis heeft weinig nut (omdat mensen zelden in koor spreken), vermoedelijk heeft ook de Chinese vorm de betekenis ‘ik en anderen’. In de voorbeelden die je geeft wordt ik niet meer als persoonlijk voornaamwoord gebruikt, maar als een soort zelfstandig naamwoord; in deze zinnen gaat het ook niet per se over de spreker zelf maar worden algemene waarheden verkondigd – hier is dus geen sprake van een ‘de se’-lezing.
Henk zegt
Op zich kan zo’n ik-pluralis wel bestaansrecht hebben, bijvoorbeeld in petities. ‘Wij’ suggereert dan een collectief, terwijl je in veel gevallen juist individuen hebt die allemaal dezelfde oproep doen: niet ‘onze groep wil graag dat …’, maar ‘elk van ons afzonderlijk wil graag dat …’
Een (al dan niet theoretische) taal met zo’n vorm kan ook de ambiguïteit vermijden die ontstaat als iemand namens een collectief (bijvoorbeeld een raadsfractie) spreekt. “Wij zijn tegen deze maatregel” kan betekenen dat de fractie als collectief tegen is (waarbij eventuele dissidenten zich naar de fractiediscipline voegen), maar ook dat elk individueel lid tegen is.
Marc van Oostendorp zegt
In het geval van petities gaat het typisch om geschreven taal; het is een verschijnsel dat je je lastig gesproken kunt voorstellen; mensen moeten dan dus in koor spreken. Dat geldt ook voor je voorbeeld van de raadfractie: tenzij de fractie in koor de woorden spreekt, is ‘wij’ nooit letterlijk ‘meerdere ikken’, maar altijd ‘ik en anderen’ – of die anderen nu alleen fractiegenoten zijn of ook nog anderen.
Henk zegt
In gesproken taal kan ik me hypothetisch nog bestaansrecht van ‘ikken’ voorstellen in het geval van een simultaantolk die het gezegde van alle leden van een groep vertaalt. Stel dat elk van tien groepsleden via de tolk een mening geeft, dan kan die tolk in zo’n ‘ikken’-taal vermoedelijk wel zeggen: “Ik ben tegen. Ik ben tegen. … Ik ben tegen … ikken zijn allemaal tegen.” Dat kun je eventueel nog contrasteren met een “… maar wij zijn voor”, als de groep deel uitmaakt van een veel grotere fractie die als collectief een andere mening heeft.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, jammer dat natuurlijke talen geen mogelijkheid hebben voor dergelijke situaties! Overigens geldt ook hier weer dat dit nauwelijks een ‘de se’-lezing heeft, maar een ‘de re’-lezing: de tolk vat het gezegde van een aantal mensen samen en spreekt dus over hen en niet namens hen.
Henk zegt
Hmmm … het is misschien niet een ‘de se’, maar ook niet helemaal een ‘de re’ en het is ook niet echt een metatalige boodschap. Zo’n tolk neemt eigenlijk eventjes de positie van de personen in voor wie ie vertaalt en de hoorders moeten zelf alle deiktische elementen (waaronder voornaamwoorden) herinterpreteren alsof ze uit de mond van de vertaalklanten komen. Zo’n tolk kan over zichzelf praten als ‘hij’ of ‘zij’ als de vertaalklant naar hem of haar verwijst. Het is een soort ‘verschoven de se’, bij gebrek aan een betere term.
Marc van Oostendorp zegt
Goed, maar we zijn nu aanbeland bij een heel specifieke interpretatie van een weinig alledaagse gebeurtenis – een waarbij naar mijn idee het nog steeds beter zou zijn voor die tolk om ofwel strikt te zijn en tien keer ‘ik ben ertegen’ te zeggen, of het gezegde samen te vatten als ‘zij zijn ertegen’.
Henk zegt
Tuurlijk, het is ook niet meer dan een denkspelletje om toch nog een geval te vinden.