Pronomina in de lyriek (14)
Door Marc van Oostendorp
“Poëzie is tot alles in staat”, schrijven Annelie David, Moya de Feyter en Saskia Stehouwer in de inleiding van hun bundel ‘klimaatpoëzie’ Zwemlessen voor later. “We worden gedreven door woorden en zijn gericht op transformatie. We willen inspireren, verontrusten en mobiliseren” schrijven de klimaatdichters bovendien in een manifest. In interviews nuanceren ze dat standpunt enigszins. “Ik ben geen activist” zegt De Feyter bijvoorbeeld in een gesprek met Stef Craps.
De vraag is of een gedicht ertoe in staat is: mobiliseren. Ik vind het lastig succesvolle voorbeelden te bedenken uit het verleden waarin het is gebeurd. Misschien een enkele keer, als de tekst op muziek is gezet (de Internationale) is er iets in die richting gebeurd, maar de dag dat een volksmassa zich niet door verontwaardiging over de avondklok maar door een gedicht heeft laten inspireren tot massale bijeenkomsten is minstens ver weg.
Een van de interessantste gedichten in de bundel komt wat mij betreft door iemand die al veel langer een klimaatdichter is: Jan-Willem Anker. Het is geloof ik ook het enige gedicht waarin het woord mobiliseer voorkomt:
… men moet de oliebaronnen en aandeelhouders de oorlog verklaren.
V. LeninBen ik het nog als ik er ben
zonder vrieskou, als de kans op
een snoek bevroren in de sloot
roodgoud in winters polderlicht,
met schaatsen op je stuitje vallen
of huilen om je steenkoude vingertoppen
nihil geworden is, wordt wie ik
ben dan niet onmededeelbaar,
ben ik als ik mezelf in woorden
tracht te gieten voortaan gedwongen
te evoceren wat definitief voorbij is
voor een volk van elfstedenzwemmers
dat al zwemmend verwikkeld is
in een krachtmeting met natuur
die overal doorheen stroomt –
maakt mij dit een verwend kind
uit de nadagen van een interglaciaal,
voorgoed veranderd in de hel
van een uitgestoten prehistorie?
Voortaan buig ik de taal om waarmee
ik mezelf oproep, klinkt het als verzet,
dan richt ik me op, mobiliseer ik al.
Een eerdere versie verscheen in Down to Earth Magazine. Voor de gelegenheid heeft de dichter het vanaf de woorden “in een krachtmeting met” ingrijpend gewijzigd en verbeterd. Waar in de eerdere versie in die laatste regels ineens een wij opduikt (‘Maar onze nostalgie reikt niet zo ver / als onze greep naar brandstof’), daar blijft dit gedicht bij alleen een ik. Dat ik is misschien voor toekomstige generaties onmededeelbaar: iemand kan proberen zichzelf in woorden te vangen, maar vallen die woorden nog te begrijpen als het klimaat veranderd is?
Het volkomen egocentrische van dit gedicht lijkt me juist de essentie ervan. Ik staat alleen tegenover de toekomst, en alleen tegenover de taal. Als hij iemand mobiliseert is hij het zelf.
Marc Kregting zegt
Inderdaad een ingrijpende herschrijving, die ik net als Marc van Oostendorp een verbetering vind. Anker vindt hier volgens mij een oplossing voor een ingewikkeld probleem dat bijvoorbeeld identiteitspolitiek parten speelt: hoe een ‘wij’ te formeren dat geen ondermijnend ‘zij’ schept?
Door Ankers allerminst vrijblijvende keuze voor een ‘ik’ kan er nog slechts een ‘jij’ reageren: elke individuele burger die zich verantwoordelijk voelt voor alles en iedereen die hem omgeeft.
Een vervolg op de toch wat pastorale uitdrukking ‘Verbeter de wereld, begin bij jezelf’. Zou Ankers ‘mobiliseer’ daarom wel een overgankelijk werkwoord zijn? Zeker bij herlezing krijg ik de sensatie hier iets intransitiefs te lezen, zoals in kristalliseren, polariseren, en, niet toevallig, radicaliseren.