Naar aanleiding van Poëzie buiten het boek
Door Marc van Oostendorp
Over het proefschrift van Kila van der Starre, Poëzie buiten het boek, zal nog lang worden nagepraat. In haar dankwoord memoreert Van der Starre dat haar promotor Geert Buelens toen het geld voor deze promotieplaats werd aangevraagd dacht dit dit project belangrijk was voor de toekomst van het hele vak, de studie van de moderne Nederlandse letterkunde. Ik denk dat ze die verwachting heeft waargemaakt. Het is een waardevolle studie en terecht al op vele plaatsen bejubeld.
Waar geloof ik nog niet op is gewezen: dat dit soort onderzoek de moderne letterkunde ook weer een beetje dichter bij de taalkunde en bij de historische letterkunde brengt, twee takken van de neerlandistiek waar het heel normaal is om taal buiten het boek te bestuderen. In de taalwetenschap is dat zelfs de norm.
Einde
Van der Starre verwijst in dit kader bijvoorbeeld naar een stukje dat ik op dit eigenste blog, bijna 9 jaar geleden, schreef. Daarin probeerde ik op een heel gebrekkige manier uit te zoeken welke dichtregels nu het vaakst via Google gevonden konden worden: de top-3 was ‘hebban olla vogala’, ‘voor wie ik liefheb, wil ik heten’ en ‘alles van waarde is weerloos’. Ook in de langere top-20 die ik maakte zat geen enkele regel van een nog levende dichter.
‘Het einde van de poëzie’ was de wat provocerende titel van dat stukje, al zou ik het stukje nu ‘het einde van de memorabele versregel’ hebben genoemd. Er zijn geen gedichten meer die behoren tot het collectieve geheugen. Het zou goed zijn dat onderzoekje (dat ik toen, zoals vaak hier, in een verloren uurtje in de vroege ochtend had uitgevoerd) eens op een serieuze manier over te doen. Ik denk dat de conclusie dezelfde zou zijn. Of weten jullie een regel die in de eenentwintigste eeuw geschreven is en die iedereen (nou ja) kan citeren?
Domme zwart
En dat terwijl er in de afgelopen 9 jaar toch heus dingen veranderd zijn, zoals Van der Starre terecht opmerkt. Waar ik toen opmerkte dat Nel Benschop en Toon Hermans geen opvolgers hadden gehad, zijn die opvolgers er inmiddels wel degelijk, bijvoorbeeld in de vorm van een tv-dichter als Nico Dijkshoorn en Insta-dichters zoals Lars van der Werf en Tim Hofman. De laatste is inmiddels, mede door zijn gedichten, een beroemdheid. Maar ik geloof niet dat hij een dichter is van versregels, passages die allerlei mensen zo kunnen citeren en waarvan je zou kunnen vermoeden dat ze over een paar decennia tot de taalschat van iedere Nederlanders behoren.
Als het waar is – ik kan niet genoeg benadrukken dat dit eens moet worden uitgezocht – is natuurlijk de vraag hoe dit komt, wat er dan precies veranderd is. Ligt het aan de dichters? Maar die zijn heel divers en iemand als Menno Wigman lijkt me verzen geschreven te hebben die potentieel op allerlei manieren zouden kunnen worden ingezet en memorabel zijn (‘Voor ik me met het domme zwart verzoend heb’). Ligt het aan onze omgang met de poëzie? Maar memorabele regels kwamen vroeger zowel van Lucebert als van Toon Hermans. Wat is hier aan de hand?
Afbeelding: Picucki
Jona Lendering zegt
De woorden over de “known unknowns” en de “unknown unknowns” van Donald Rumsfeld zijn behoorlijk ingeburgerd geraakt en worden zonder toelichting geciteerd. Ik denk ook dat je ze mag beschouwen als poëzie, al helpt het natuurlijk wel als je niet een improviserende politicus voor je ziet maar de woorden in druk leest met een aparte bladspiegel.
Misschien is dat een verklaring: we hebben behoefte aan gevleugelde woorden, maar halen ze uit andere media. De eisen blijven daarbij vergelijkbaar: memoriseerbaar, uitdrukking gevend aan iets dat wezenlijk is, elegant, ritmisch.
Klaas zegt
Volgens mij is Neeltje Maria Min nog in leven…
Wouter van der Land zegt
‘Ik ken de droefenis van copyrettes’ is denk ik redelijk gevleugeld binnen elitaire culturele kringen.
Verder moeten de poëzieposters van Plint enig effect hebben. Als iets als ‘ik kom heus wel uit mijn woorden maar de woorden niet uit mij’ (Derek Otten: https://www.plint.nl/posters/poezieposter-vanzelfsprekend.html) in het klaslokaal hangt, stimuleert dat toch citeren, in elk geval onder leerlingen. Het is het ideale excuus voor een gebrekkige overhoring. Gebruik leidt tot onthouden en gevleugeldheid.
Knut zegt
Wat allerlei mensen zo kunnen citeren lijkt me toch vaak uit/door een (literaire) canon te komen. Als je iets bijvoorbeeld op school of thuis ‘moet’ lezen (en vaker dan maar één keer), blijft dit natuurlijk ook langer plakken. Op internet, in de ‘nieuwe media’ enz. is er nu zo veel te vinden dat waarschijnlijk geen of te weinig focus op bepaalde zinnen of versregels ontstaat.
Wouter Steenbeek zegt
Het lijkt me vrij natuurlijk dat de meeste grote dichtregels van dode dichters komen. We leren dichters al sinds jaar en dag vooral via de middelbare school kennen, en het duurt even voordat dichters doorsijpelen naar de schoolboekjes en de klaslokaalposters. Toen Aarts en Van Etten hun verzamelbundel “Domweg gelukkig, in de Dapperstraat” – intussen zelf klassiek geworden – samenstelden, begonnen ze domweg oude schoolboekjes door te bladeren en te turven om zo te kijken welke gedichten het bekendst waren. Als je die truc nu gaat toepassen, komen Radna Fabias en Vicky Francken uiteraard niet bovendrijven. Zelfs een grote naam als Lieke Marsman niet, zelfs de al dode Menno Wigman niet, want die kunnen hoogstens in de nieuwste boekjes staan.
Ik denk dat genoeg Nederlanders (of niet genoeg, maar laten we zeggen: relatief veel) de naam van Lieke Marsman kunnen noemen als je om levende dichters vraagt. Maar één specifiek gedicht eruit pikken? Daarvoor moet haar oeuvre rijpen. Zelfs al nemen vijf verschillende boekjes een gedicht van haar op, dan is er een goede kans dat ze allemaal een ander gedicht nemen. Na verloop van tijd vormt zich wel een consensus over welke gedichten de beste en memorabelste zijn.
Wat ik wel denk: de gouden eeuw van de Nederlandse poëzie is al een tijd voorbij. Het belang van 1880 voor de literatuur wordt weleens overschat, maar op poëziegebied lijkt me dat een uiterst zinvolle grens (als je tenminste Vlaanderen en dus Gezelle buiten beschouwing laat). De Tachtigers, de Negentigers, de Nieuwe Zakelijkheid, de Vijftigers – het kan niet op. En op de laatste na is het ook allemaal lezersvriendelijk. Sinds ongeveer 1970 is de avant-garde echter in alle kunstvormen ingestort. Nieuwe kunst, ook nieuwe poëzie is daardoor al gauw correct (alles mag) maar het is niet zo gemakkelijk om te zeggen wanneer iets goed is. Verder is de wereld als zodanig helaas een stuk minder met kunst bezig dan voorheen, zodat dichters niet meer zomaar de sterrenstatus bereiken.
Maar ik twijfel er niet aan dat de poëzie net als alle kunstvormen zal blijven verstaan en dat, ook al duurt het wat langer voor we ze erkennen, ook onze tijd een paar memorabele dichtregels zal opleveren.
Wouter Steenbeek zegt
In de laatste alinea bedoelde ik uiteraard ‘bestaan’ in plaats van ‘verstaan’. Ik maak zulke fouten met regelmaat; waarom is me niet helemaal duidelijk.
Hans W. zegt
Het is een interessante vraag, waar je, zoals uit de andere reactie ook al blijkt, allerlei spontane antwoorden op kunt geven. Waar het niet voor geldt, denk ik, zijn songteksten. Los van de vraag hoe je die waardeert, zitten die soms wel in de memorie. Ik stond versteld van schoolfeesten waar leerlingen massaal en feilloos allerlei teksten meezongen waar ik nog nooit van gehoord had. Misschien zijn die regels er dus wel maar komen ze niet uit dichtbundels?
ChrisBernasco zegt
Ton den Boon schreef hierover een leuk boekje: En ieder zong zijn eigen lied, over de taalverrijkingen die uit Nederlandstalige popliedjes en levensliederen stammen.
C.W. Schoneveld zegt
Kan het ook iets te maken hebben met het feit dat de hoofdkenmerken van de poëzie van voorheen: METRUM en RIJM niet meer gebruikt mogen worden, of als te veeleisend zijn afgeschaft? Is moderne poëzie ook niet vaak gewoon proza, dat zich alleen daarvan onderscheidt dat het niet van de volle bladspiegel gebruik wil maken en alleen zo poëzie tracht te imiteren?
Marc van Oostendorp zegt
Dat is allemaal wel erg depreciërend gesteld, maar je zou eventueel kunnen vermoeden dat de poëzie in bundels minder gebruik maakt van middelen die vroeger werden ingezet om gedichten onthoudbaar te maken. Alleen geldt dat nu juist veel minder voor poëzie buiten de bundel, en toch leverde die in mijn perceptie tot nu toe geen memorabele regels op.
Wouter Steenbeek zegt
Nee. Gewoon nee. Dichters hanteren nog steeds een wezenlijk ander taalgebruik dan prozaïsten: bondiger, beeldender, onalledaagser – poëtischer. Zulk taalgebruik is per definitie geschikter om aan je hersenen te blijven hangen.
De volgende regels komen allemaal uit vrije verzen: “Alles van waarde is weerloos.” “Als niemand luistert naar niemand vallen er doden in plaats van woorden.” “Hij heeft het voorrecht dood te zijn.” “De dood is een ontroering.” “Zo meen ik dat jij ook bent.” Allemaal klassiek geworden.
Bovendien: hoe zou rijm moeten bijdragen aan het memorabel worden van één enkele regel? Buiten zijn context heeft het feit dat een regel rijmt geen enkele betekenis.
Tot slot: als u denkt dat moderne dichters allemaal afzien van rijm en metrum (mogelijk zelfs, zoals u suggereert, omdat ze het “te veeleisend” vinden, m.a.w. levende dichters zijn lui of dom?), dan houdt u de moderne poëzie niet bij.
Wouter van der Land zegt
@ Wouter Steenbeek, dat rijm,gelijke regellengte en metrum zijn ‘afschaft’, heeft wel degelijk te maken met het feit dat het veeleisend is om je daaraan te houden. Het heten niet voor niets ‘vrije verzen’.
Eigenschappen van een memorabele regel zijn denk ik:
1) De regel is niet te lang (max. 8-10 lettergrepen oid)
2) Hij is praktisch toepasbaar als verzuchting, bij feesten en gedenkdagen, als excuus, etc.
3) Hij bevat klankherhalingen en heeft een prettig ritme
4) De regel is bekend bij een redelijk groot publiek
5) De schrijver heeft een goede status
6) De regel is betekenisvol
7) De regel is niet triviaal
8) Bij voorkeur is de regel al regelmatig door de pers aangehaald of door een verzekeringsmaatschappij in neon op de pui geplaatst
9) Bij voorkeur bevat de regel een wat ongebruikelijk woord