Door Marc van Oostendorp
Er is iets ingewikkelds met leesbaarheid: al te leesbaar is ook weer niet leesbaar. Zo gelden korte woorden als gemakkelijker te lezen dan lange, maar de boekjes die mijn dochter in groep 3 leest bevatten alleen korte woorden en op de een of andere manier vereist dat juist extra concentratie:
tim zit in de hut.
op de hut zit een mus.
tim ziet de mus.
de mus ziet tim.
David Troch heeft zich toegelegd op het schrijven van gedichten voor een volwassen publiek in deze vorm. De woorden zijn wat ingewikkelder (ze kunnen bijvoorbeeld groepjes medeklinkers hebben, wat in het begin van groep 3 nog niet zo is). Onlangs verscheen zijn bundel voor jou wou ik een huis zijn, in de Wablieft-reeks (‘vlot leesbaar en vooral goed geschreven, door enkele van de beste auteurs uit Vlaanderen’). Het eindigt met een gedicht dat een ode is aan de taal en dat als volgt begint:
mijn nood aan haar
van kleins af aan heb ik een zwak voor haar.
zij zag wie ik was, een blik en ik smolt.ik spon als een tol om haar heen, zij scheen
ook dol op mij en sprak graag met mijn tong.
Je zou zeggen dat gedichten die slechts eenlettergrepige woorden tellen geen metrum kunnen hebben, want daarvoor heb je een onderscheid nodig tussen beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Toch zit er in deze regels wel degelijk een metrum, namelijk dat van het klassieke heffingenvers zonder alliteratie. Als je deze zinnen zo natuurlijk mogelijk leest zitten er in iedere regel vier klemtonen:
mijn nood aan haar
van kleins af aan heb ik een zwak voor haar.
zij zag wie ik was, een blik en ik smolt.ik spon als een tol om haar heen, zij scheen
ook dol op mij en sprak graag met mijn tong.
De volgende strofe bevat op het oog twee korte regels, die voor het oor juist klinkt als één regel:
wat hield ik van haar
smaak, de zorg die ze bood
De spanning in deze regels zit natuurlijk ook in het enjambement, die je in eerste instantie de eerste regel doet lezen als:
wat hield ik van haar
In de strofe hierna wordt het ritme weer hernomen:
mijn nood aan haar was ’s nachts het grootst.
hoe vaak hield ik haar uit haar slaap.
Wat nu ook begint op te vallen: iedere regel eindigt op een accent. Er is geen rijm, al is er wel een heleboel assonantie, maar het einde van iedere regel wordt duidelijk gemarkeerd. Dat is volgens mij ook de enige verklaring voor het enjambement in de volgende strofe:
toch spijt het haar niet dat ze mij tot dit punt
bracht. ook nu staat zij mij nog bij. zij blijft.
Het bracht valt tussen wal en schip. Het heeft echt geen extra nadruk, het is ook betrekkelijk inhoudsloos, het staat moederziel alleen op die tweede regel in zijn volle betekenisarmoede. Ik moet toegeven dat ik dat als een onvolkomenheid in het gedicht ervaar. Dat geldt niet voor de laatste strofe waar het ritme helemaal losgelaten lijkt:
klein in mijn hand. ik kneed haar en kleed haar
uit tot op het bot. naakt is de taal op haar knapst.
Haar in de eerste regel kan onmogelijk een accent krijgen, en de laatste regel kan ik alleen lezen met vijf accenten. Het gedicht is de slotregel en natuurlijk ook poëticaal, zoals dat heet: zuiver eenlettergrepige taal is uitgeklede en geknede taal, die ook nog eens ‘klein in mijn hand’ is. Tegelijk blijkt het hier ook allemaal grootspraak: zo ‘in de hand’ heeft de dichter het allemaal niet. En als klap op de vuurpijl is knapst aan het eind ook nog dubbelzinnig: het betekent mooi (en slim, maar daar kan ik niet zo veel mee) maar ook nauw.
Laat een reactie achter