
Een voetbaltrainer hoorde ik ooit voor het eerst bewust zeggen dat hij zijn stinkende best zou doen in zijn nieuwe baan. Ik denk dat het Hans Westerhof was bij zijn promotie naar PSV en ik vermoed dat die manier van zeggen aanvankelijk vooral sporttaal is geweest. Wanneer? Eind jaren ‘80, begin jaren ‘90? Westerhof werd in 1992 in Eindhoven de opvolger van Bobby Robson.
Via DBNL Ngram is de toeneming van dat stinkende best doen te zien, afgezet tegen de tijd. Pas in de jaren ‘90 van de vorige eeuw wordt het succesvol. Anderzijds is de eerste vindplaats divers Rotterdams dialectwerk van Willem van Iependaal uit 1937. Bijvoorbeeld dit:
’t Is voor je eige bestwil, Loe. Zeer bescheide en uiterst beleefd weze. Doe maar een beetje achterlijk, dat wil er in en wekt deernis. Doe je stinkende best. Hoe meer je verkoopt, hoe gauwer je rijk ben… Kan ‘k van je opan, Ludovicus!?’
Kluivenduikers doedeldans, 1937
Via Van Dale is te zien hoe zijn stinkende best ontstaan is uit de sfeer van het kind op de po. Wat er niet staat is dat bezittelijk voornaamwoord + stinkende best ontstaan is uit stinkend + bezittelijk voornaamwoord + best en dat is met behulp van diezelfde Willem van Iependaal aannemelijk te maken.
Neem enkele citaatjes van deze auteur (Kriebeltjes hoogtepunt 1937):
- Het zonnetje brandde zo fel, dat de veme en andere pakhuize op de oevers er van trilde in d’r benauwdheid
- Ze verlikke d’r halve daggeld en kome dan, petje in d’r nek: ‘Trietra-troelala!’ het hoffie opzwaaie om mekaar met de uitgerukte boompies welteruste te zoene.
In het Rotterdams is/was d’r onder meer de aanduiding voor Ned. ‘hun’ als bezittelijk voornaamwoord: d’r halve daggeld, de pakhuize trilde in d’r benauwdheid.
In een woordgroep met d’r staat de r zwak ofwel: de uitspraak van “d’r” en “de” ligt vlak bijelkaar. Daarom kan “stinkend d’r best” om meer dan één reden goed opgevat worden als “stinkende best”. Het enige is dat er nu een bezittelijk voornaamwoord ontbreekt en dat wordt vooraf toegevoegd (zij doet haar best, wij doen ons best e.d.).
In kranten is z’n stinkende best doen na een enkel geval uit de jaren ‘50 vooral vanaf de jaren ‘60 te vinden, allereerst in sportverslagen en om te beginnen in de regio Rotterdam.
Ook in de Handelingen is het al veel langer gangbaar dan die jaren ‘90 van mijn herinnering. Vroeg in 1970 zei de bebaarde Cees Laban (PvdA) dat hij er een beetje genoeg van had dat minister Schut van Volkshuisvesting “de voor de zoveelste keer herhaalde belofte” had gedaan, dat de minister zich tot het uiterste zou inspannen. Laban: “Dat laatste is een overbodige mededeling, omdat elke Minister altijd zijn stinkende best moet doen om zijn taken naar behoren uit te voeren.”
De minister negeerde de woorden van het oppositielid. Laban was de eerste die de uitdrukking gebruikte in de plenaire zaal, hij was een Rotterdammer.
Inmiddels is z’n stinkende best doen zó gewoon in het parlement – vorig jaar alleen al meer dan twintig maal – dat het bijna niet anders kan dan dat er betekenisinflatie is opgetreden.
Vannacht gebruikte minister-president Rutte de uitdrukking in zijn slotwoorden. Die luidden volgens de ongecorrigeerde Handelingen als volgt: “Ik ga door als minister-president, maar ik ga natuurlijk wel ervoor zorgen dat ik het vertrouwen ga terugverdienen — daar ga ik vreselijk hard voor werken — van u, van de Kamer, van de samenleving. En ik ga ook mijn stinkende best doen, om vanuit onze positie als VVD, hopelijk met anderen — wie er precies het voortouw neemt, hoe het ook exact gaat dadelijk met de informateur — te komen tot een nieuw kabinet. Maar ik heb de boodschap zeer goed verstaan en die neem ik ter harte.”
In plaats van te denken aan een premier en die uitdrukking uit de kinderwereld, mijmer ik de Paasdagen in met die telkens en telkens herhaalde woorden van Rutte over zijn vergeetachtigheid. Hij wist niet meer dat het in het gesprek met de twee verkenners gegaan was over Pieter Omtzigt (CDA): “Ik heb mij dat achteraf verkeerd herinnerd.”
Bij de premier knetterde het staatsrechtelijk in zijn hoofd, hoe moet je een debat doen met twee afgetreden verkenners? Ik zit met het andere probleem, hoe iemand stinkend zijn best gaat doen om vertrouwen terug te verdienen, terwijl ik meende dat het ging om een kwestie van niet-herinneren. Vertrouwen was een werkwoord, zei de premier later. Geheugen (recidive!) niet minder.
Dit artikel verscheen eerder op het blog van Siemon Reker.
Laat een reactie achter