Het achttiende-eeuwse Nederlandse literaire genootschapsleven is lange tijd beschouwd als een bolwerk voor geletterde heren. Dames met schrijftalent konden hoogstens een honorair lidmaatschap aangeboden krijgen. Zij werden geacht hun teksten op te sturen naar de dichtgenootschappen waarbij ze betrokken waren, maar zeker niet te verschijnen op de wekelijkse bijeenkomsten. Zo ging dat althans bij het Haagse Kunstliefde spaart geen vlijt, het Rotterdamse Studium scientiarum genetrix, het Leidse Kunst wordt door arbeid verkregen en het Amsteldamsch dicht- en letteroefenend genootschap. En dan zijn deze genootschappen nog bijzonder, volgens Baar-de Weerd (2009, 23), omdat ze een relatief groot aantal vrouwelijke leden hadden, respectievelijk zestien, tien, negen en zeven.
Een eigen dichtgenootschap voor en door vrouwen was tot nu onbekend. Het eerste op vrouwen gerichte genootschap was het Natuurkundig gezelschap der dames te Middelburg, opgericht in 1785, dat weliswaar tot doel had vrouwen te onderwijzen in de natuurwetenschappen, maar waar het onderwijs verzorgd werd door geleerde heren. Onlangs heeft studente Evi Dijcks in het kader van een onderzoeksstage bij de Opleiding Nederlandse taal en cultuur in Leiden het eerste dichtgenootschap ontdekt dat uitsluitend voor vrouwen bedoeld was. Het werd opgericht in 1782 en heeft in elk geval tot 1824 bestaan.
Die erg denkt vaart erg in ’t hart
Het was de in Leiden geboren Anna van der Aar de Sterke ’s-Gravesande (1755-1831) die hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk is geweest voor de oprichting van dit gezelschap, nadat ze ervaring had opgedaan met dit fenomeen als honorair lid van een viertal formeel georganiseerde dichtgenootschappen. Gedurende haar leven hield de dichteres in twee bundels met handgeschreven teksten haar eigen literaire productie bij. Deze bundels, die zich nu bevinden in de collectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in de Leidse Universiteitsbibliotheek, blijken ook teksten te bevatten die Van der Aar speciaal schreef voor het genootschap, dat als naam meekreeg ‘Die erg denkt vaart erg in ’t hart’. Over de betekenis van deze zinspreuk heeft Gertjan Postma eerder een bijdrage in Neerlandistiek.nl geplaatst. Uit de zesentwintig gedichten voor Die erg denkt vaart erg in ’t hart komt een beeld naar voren van een groep van circa veertien leden, afkomstig uit Delft en omstreken, die deels familie en deels vriendinnen van elkaar zijn. Zelf is Van der Aar na haar huwelijk met Maximilliaan ’s-Gravesande in 1775 samen met haar echtgenoot naar Delft verhuisd. De groep komt wekelijks bijeen bij verschillende leden thuis, voornamelijk op zaterdagen.
Van der Aars poëzie bevat enerzijds onderwerpen die kenmerkend zijn voor achttiende-eeuwse literatuur, zoals het ideaal van de vereniging van nut en vermaak naar Horatiaans voorschrift, maar heeft anderzijds ook duidelijk eigen accenten. Zo wordt er zeer veel belang gehecht aan de vriendschap tussen de leden onderling, met speciale aandacht voor persoonlijke contacten, zowel in goede als in slechte tijden. Voor een van de leden, de jonge dichteres Susanna Olympe l’Ange (1766-1785), moet Van der Aar als leermeesteres hebben gefungeerd. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het gedicht van 16 november 1782, waarin l’Ange bedankt wordt voor het lofdicht dat ze haar had toegestuurd. In de laatste regels zien we dat Van der Aar de tekst hogelijk waardeert, maar op verzoek toch enigszins heeft bijgeschaafd – ‘Zie hier en daar een trek naar eisch zyn kracht gegeven’ – zodat l’Ange de weg naar het volwaardig dichterschap kan voortzetten:
Aan mejuffrouw Susanna l’Ange wanneer haar ed my in een vriendengeselchap blyken van haare zucht voor de digtkunst gegeven had
(UBL Ltk 2098, f. 156r)
Voldeed gy ons versoek en hartelyk verlangen?
Susanna! gy die roemt op uwer vrienden gunst?
Onthaalde gy dees kring van vrienden op gesangen?
Gy geeft een sprekend blyk van agting voor de kunst.
Nog naauwlyks ’t huis gekeerd, heb ik uw dicht herlezen:
Dan ‘k bloos, wanneer ik zie hoe sterk ge van my spreekt;
Waartoe my in uw vers, zoo veel, zoo hoog geprezen?
My, wien het ware schoon der Poezye ontbreekt;
Al wat ik weet heeft God me uit vrye gunst geschonken;
Voor hem is ’t dat myn hart de wyrookgeur verspreidt.
Waagt ooit de zwakke kunst met haar verstand te pronken?
O neen! heur sieraad is oprechte nedrigheid.
Ontfang uw vers terug, ik heb het afgeschreven;
En daar ik my der beê van u niet wil ontslaan,
Zie hier en daar een trek naar eisch zyn kracht gegeven;
Vol hoop, dat ge aangespoord, op pindus voort zult gaan.
Lang zou de hartsvriendschap tussen Van der Aar en l’Ange niet kunnen duren. Op achttienjarige leeftijd overlijdt de jonge dichteres na de doodgeboorte van haar eerste kind, in augustus 1785. Van der Aar is ontroostbaar. Enkele maanden later, op 20 oktober 1785, besteedt ze een groot deel van een gedicht ter gelegenheid van het driejarig jubileum van het genootschap aan het verlies van ‘Deez Suze’, die ‘door vriendschap zich een elk deed minnen’ en die ‘dus zeer nuttig was in deze vriendenry’:
By de derde verjaring van het vriendschapkweekende gezelchap binnen Delft onder de spreuk Die erg denkt vaart erg in ’t hart
(UBL Ltk 2022, f. 44r-45r)
Ik heb my zelve tot een dichtstuk gul verbonden,
En vinde zelfs voor my een al te ruime stof
Terwyl deez vriendenry, daar we ons vermaakt on vinden
Deez dag haar opkomst viert, verdient haar poging lof.
Maar ach! myn vrienden! kan ik wel zo vrolyk zingen
Als toen dees samening haar eerste grondslag kreeg?
Ons trof het knellend lot van s’waerelds wisselingen;
’T was mooglyk al zo goed dat myne zangster zweeg.
Wy missen een vriendin wier deugd en eedle gaven
Haar duurbevolen aan ons aller tederheid;
Deez Suse ligt in ’t stof des doods helaas begraven!
Nog wordt haar koud gebeent door my op nieuws beschreit.
Zy die door vriendschap zich van elk deed minnen – achten
En dus zeer nuttig was in deze vriendenry
Blyft nu in ’t zalig choor ons aller komst verwachten
Dit troostend denkbeeld zelfs maakt onze zielen bly
En denken wy aan haar, zy blyft aan ons gedenken;
Zy voedt die liefde nog, aan ons zo teer betoont,
Dit kan haar glorie staat in ’t allerminst niet krenken;
Haar heil groeyt eeuwig nu zy in Gods hemel woont. […]
Het onderzoek naar het nieuw ontdekte dichtgenootschap Die erg denkt vaart erg in ’t hart is nog maar pas begonnen. Met behulp van een netwerkanalyse zijn de onderlinge relaties van de leden in kaart gebracht. Bovendien is er nog een derde bundel opgedoken, die niet alleen poëzie van Van der Aar bevat, maar ook ‘alle de stukjes van het gezelchap die erg denkt vaart erg in ’t hart’ van andere leden van het genootschap (UBL Ltk 2022, f. 118r). Dit alles moet leiden tot een mooie scriptie en wie weet uiteindelijk tot een groter onderzoek.
Referenties
Anna van der Aar de Sterke. Gedichten 1764-1784. Leiden, Universiteitsbibliotheek Leiden, LTK 2022.
Anna van der Aar de Sterke. Gedichten 1784-1810. Leiden, Universiteitsbibliotheek Leiden, LTK 2098.
Baar-de Weerd, C. (2009). Uw sekse en de onze. Vrouwen en genootschappen in Nederland en in ons omringende landen (1750-ca. 1810). Hilversum: Verloren.
Laat een reactie achter