Als er één reden is om de neerlandistiek ooit af te schaffen, is het dat ze gebaseerd is op een illusie. ‘De Nederlandse literatuur’ en vooral ‘de Nederlandse taal’, het zijn termen die suggereren dat er in de wereld van taal en literatuur iets valt af te bakenen, dat je kunt zeggen: dit hoort er wel bij, en dat niet, maar dat zijn zeventiende-eeuwse fantasieën of negentiende-eeuwse fantasieën, maar hoe dan ook: fantasieën.
In de werkelijke wereld, buiten de studeerkamer, praten en schrijven mensen van alles door elkaar, dan weer eens een woordje van hier en dan van daar.
Het is waar dat we in de loop van de tijd steeds meer naar die illusie zijn gaan leven. Ook ik kan in onbewaakte ogenblikken weleens net doen alsof het Nederlands mijn moedertaal is, alsof mijn taal volkomen gelijk is aan dat van al die andere Nederlanders. Alsof er niet allerlei brokstukken van overal vandaan in mijn taal zijn binnen komen drijven, die helemaal niet in jullie taal zitten. En alsof datzelfde niet geldt voor jullie allemaal. Het Nederlands is, zelfs na eeuwen onderwijs, hooguit iets van ‘ongeveer’: mensen die Nederlands beweren te spreken, kunnen elkaar ongeveer begrijpen.
En dan nog komen migranten steeds die droom verstoren, met nog meer taalmateriaal overal vandaan.
De mythe van de eentaligheid is misschien nog wel het sterkst in de literatuur, de ‘nationale literatuur’, de ‘Nederlandse literatuur’ die gebaseerd is op de gedachte dat sommige schrijvers in ‘het Nederlands schrijven’, met hooguit af en toe een woord in italics om aan te geven dat hier een Fremdkörper binnen is komen sluipen, en hier en daar een dialoogje met wat dialectwoorden om een personage natuurgetrouw neer te zetten.
Gaandeweg komt er gelukkig verandering in. In de wetenschap wordt de illusie meer en meer verdreven. Gisteren adverteerde de UvA niet met een leerstoel Historische Nederlandse Letterkunde, maar met ‘Mondiale dynamiek van de Nederlandse letterkunde’. En langzaam komt die literatuur er ook achter dat je best iets anders kunt schrijven dan alleen maar aangeharkt Nederlands.
Het nieuwe nummer van De Revisor, dat vandaag verschijnt is daar een goed voorbeeld van. Maureen Ghazal maakt met dit nummer haar debuut als redacteur, en ze koos voor het onderwerp Brasa di talen (omhelzing van talen, zeg je aangeharkt). Het is een rijk nummer, vrolijkmakend zoals het afwerpen van zelf vast gemaakte ketenen vrolijk kan zijn. Na Ghazals inleiding volgt bijvoorbeeld een verhaal van Richard de Nooij:
Weet je welk verhaal iedereen altijd wil horen? That sob-story about my mother. Hoe het was to come fetch me when it all went vrot. Ze was never-nooit in Nederland geweest. My oupa was ’n Hollander. Hij vertrok in de crisis naar Zuid-Afrika. Married an Afrikaans meissie, but always kept his passport.
Zo staat er ook een verhaal in van Jan van Mersbergen waarin het dialect vrolijk doorsijpelt, gedichten en essays van onder andere de Friese dichter Sytse Jansma en van de vertaalster Manon Smit (die onlangs De vreemdelinge van de Amerikaans-Italiaanse schrijver Claudia Durastanti, wier ouders doof waren).
Maar de mooiste bijdrage van Ghazal zelf waarin het niet alleen vloeit en kolkt van talen, maar ook nog eens alle genres van de literatuur tegelijk worden gebruikt. In een passage vertelt ze hoe ze er tijdens een Arabische les achter komt hoe ze heet:
‘Denk aan de r van bonjour,’ zegt de lerares. ‘De Franse r vorm je met je huig.’ Als voorbeeld noemt ze غزل. Verbaasd roep ik dat dat mijn achternaam is. De lerares klapt enthousiast in haar handen en schrijft mijn naam op het bord. Voor het eerst zie ik mijn achternaam in Arabische tekens. Ik had mijn naam langer verwacht, of eigenlijk wist ik niet wat ik moest verwachten. De lerares vraagt me de letter en mijn achternaam te herhalen. Ik spreek mijn achternaam uit zoals ik dat altijd doe. ‘Nee,’ onderbreekt ze me. ‘Je gebruikt de Nederlandse g. Maar het is de gha van bonjour.’ Mijn klasgenoten kijken me vreemd aan. Ik staar naar mijn achternaam op het bord en probeer de klank in mijn keel te schuiven. Het komt er niet juist uit. De lerares doet het een paar keer voor en leert me mijn achternaam. De rest van de les noemt ze me غزل.
Dat je een voorbeeld aan het Franse bonjour moet nemen om je achternaam uit te spreken zoals je Arabische voorouders hebben gedaan – dat is de taal zoals ze werkelijk is. Ik stel me voor dat dit de literatuur is zoals ze wordt.
Mooi, maar is het niet eerder zo dat die literatuur langzaam herontdekt dat je best iets anders kunt schrijven dan alleen maar aangeharkt Nederlands? Die mythe van eentaligheid is toch iets van de laatste eeuwen. In de Nederlanden is het net de Historische letterkunde die per definitie meertalig is; prachtig dat de moderne letterkunde weer bij die traditie aanknoopt.
Mooi actueel voorbeeld:
Het Huis voor de Kunsten Limburg (HKL) heeft onlangs een schrijfwedstrijd georganiseerd voor beginnende schrijvers. De winnende tekst was een verhaal van Bep Mergelsberg. De jury roemde het met name omdat de personages in het verhaal Frans, Duits, Nederlands en Limburgs (en de uitdrukkingsmogelijkheden ervan) door elkaar gebruikten op een heel natuurlijke manier (en naar bleek ook naar de realiteit van de jeugd van de schrijfster). De schrijfster was blij verrast dat ‘zo’n verhaal toch kan winnen’.