Als er iets was waarover ik vroeger vaak vocht met mijn siblings, dan was het wel mijn spullen. Ik herinner mij bijvoorbeeld levendig die ene keer dat ik thuiskwam van school, en erachter kwam dat mijn tweejarige zusje mijn zelfgekochte snoepjes in ‘t geniep had verorberd. Huilen. En boos. Ik ben heus niet de enige die verdrietig wordt van dergelijke zaken, want er zijn alleen al in 2019 volgens het CBS 374.160 meldingen gedaan van diefstal.[1] Iemand maakte ons onze spullen illegaal afhandig, en daar worden we over het algemeen niet blij van. Ik wil er maar mee zeggen: bezit vinden we blijkbaar belangrijk.
Bezit in het Nederlands
Als taalwetenschapper-in-opleiding vind ik het buitengewoon interessant dat we het belang van bezit ook terugzien in taal. Hoewel bezitsconstructies in het Nederlands eigenlijk een beetje saai zijn, zie je in andere talen veel interessantere dingen. Maar om te snappen hoe anders het werkt in andere talen, moet je eerst goed weten hoe het in je eigen taal zit. Daarom bekijken we eerst die zin van net:
- mijn zusje pikte mijn snoepjes
In het Nederlands is er geen merkbaar verschil verschil tussen die twee keer ‘mijn’. De relatie tussen ‘mij’ en ‘mijn zusje’, en ‘mij’ en ‘mijn snoepjes’ beschouwen we blijkbaar op een bepaalde manier als dezelfde, want we gebruiken er hetzelfde woord voor. Maar hoe langer je erover nadenkt, hoe vreemder dat wordt. Juridisch gezien was ik natuurlijk inderdaad de eigenaar van mijn snoepgoed. Maar het zou toch op z’n minst wel wat opgetrokken wenkbrauwen opleveren als ik zou beweren dat ik de eigenaar ben van mijn zusje. En als ik mijn snoep verkoop, wordt het snoep plots bezit van de koper — maar als ik mijn zusje verkoop, blijft ze toch mijn zusje. Je kunt er natuurlijk over twisten of een bezitsconstructie, zoals het bezittelijke voornaamwoord ‘mijn’ (of ‘jouw’, ‘hun’, etc.) ook per se eigendom aangeeft, maar het punt blijft staan dat we in het Nederlands grammaticaal gezien geen onderscheid maken tussen soorten bezit. Eigendommen, familiaire relaties, lichaamsdelen: ongeacht de relatie met de ‘bezitter’, ze worden allemaal benoemd in dezelfde vorm.
Bezit in het Paamees
In sommige andere talen hebben ze daar echter hele andere oplossingen voor. In gedachten maken we een tripje naar de Stille Oceaan. Want onder andere in veel Oceanische talen (uit Polynesië, Micronesië en Melanesië) wordt wél een onderscheid gemaakt tussen vervreemdbaar en onvervreemdbaar bezit. Sommige dingen worden beschouwd als onafscheidelijk of ‘onvervreemdbaar’ van de persoon die ze ‘bezit’. Andere dingen, daarentegen, staan op een bepaalde manier verder van je af en zijn daarom wél vervreemdbaar. In deze talen zou je dus een heel andere constructie gebruiken om je ‘onvervreemdbare’ familielid/zus aan te duiden dan je ‘vervreemdbare’ eten/snoep. Of voor je hoofd (onvervreemdbaar) en je huis (vervreemdbaar), of wat dan ook. De Franse taalkundige Simon Devylder heeft dit fenomeen onderzocht in het Paamees (een taal die gesproken wordt op Paama, een van de eilanden van Vanuatu in Melanesië). Om een beetje een idee te krijgen van hoe die taal eruit ziet, zie je hieronder een zin in het Paamees[2]:
- Paamees: Na-sese-dulai mini.
- Vertaling: ik-verleden-groeten hem (‘Ik groette hem.’)
De bovenste regel is de zin in het Paamees. Er staan hier, voor de gemakkelijkheid, streepjes in, maar die schrijf je normaal gesproken niet. Ze zijn er nu even tussen gezet om de grenzen tussen verschillende woorddelen aan te geven. Eigenlijk is de zin dus gewoon Nasesedulai mini. Op de tweede regel zie je vervolgens de vertaling van de verschillende woorddelen: Na betekent ‘ik’, sese heeft iets met de werkwoordstijd te maken, kortweg geanalyseerd als verleden tijd, en dulai betekent ‘groeten’ (in vlot Nederlands: ‘ik groette hem’).
Nu weer terug naar bezit. Hieronder vind je twee voorbeelden van bezitsconstructies in het Paamees uit het artikel van Devylder:
- Paamees: avo-k
- Vertaling: lichaam-mijn (‘mijn lichaam’)
- Paamees: vakili ona-k
- Vertaling: kano van-mij (‘mijn kano’)[3]
In het woord avok betekent avo ‘lichaam’, en –k is het bezittelijke element. In vakili onak betekent vakili ‘kano’, en in onak is ona een speciaal woorddeel dat aangeeft dat het hier om een bezittelijke constructie gaat, en –k is weer datzelfde bezittelijke element als bij avo-k. Je ziet dus dat ‘mijn lichaam’ in het Paamees een ander soort constructie krijgt dan ‘mijn kano’.
De taal en de werkelijkheid
Nu wordt het pas echt interessant. Want als je nog even goed naar die voorbeelden kijkt, dan zie je dat in het Paamees bij het onvervreemdbare bezit, avo-k (‘mijn lichaam’), het bezitselementje direct aan het woord wordt vastgeplakt, terwijl het vervreemdbare bezit, vakili (‘kano’) en de bezitter, ona-k (‘van mij’), ook daadwerkelijk losse woorden zijn. En zo is het eigenlijk ook een beetje met het bezit zelf: je lichaam zit, als het ware, aan je vast, maar je kano staat los van jou. Een kano kun je vervangen, maar met een lichaam gaat dat iets minder makkelijk. Een kano kun je uitlenen, stelen, cadeau geven, maar een lichaam… nou ja, je snapt het punt. Dit geldt niet alleen voor letterlijk vastzitten, maar kan ook gaan over een figuurlijke afstand: familietermen als ‘vader’ of ‘moeder’ kunnen bijvoorbeeld ook onvervreemdbaar zijn, terwijl die normaal gesproken niet letterlijk aan je vast zitten.
Dus, in het kort: de afstand tussen het woord voor de bezitter en het bezit in de taal weerspiegelt in feite de afstand tussen bezitter en bezit in het echte leven. Wanneer we merken dat er in taal constructies gebruikt worden die de werkelijkheid lijken te weerspiegelen, dan spreken we in de taalkunde over iconiciteit. Het fenomeen iconiciteit wordt door de taalkundige Haiman als volgt gedefinieerd: de taalkundige afstand tussen twee woorden of zinsdelen correspondeert met de conceptuele afstand tussen deze woorden[4]. Iets minder ingewikkeld verwoord: omdat we de afstand tussen een persoon en hun kano groter inschatten dan de afstand tussen deze persoon en hun lichaam, staan de ‘kano’ en de ‘ik’ in de zin ook verder van elkaar af dan het ‘lichaam’ en de ‘ik’. De taal is als het ware een icoon van de realiteit.
Taal en iconen
Wellicht klinkt dit allemaal wat absurd. Hoe zou een willekeurig fenomeen in een of andere taal ook maar iets te maken kunnen hebben met een zogenaamde relatie tussen personen en objecten? Dat je verschil maakt tussen bepaalde vormen van bezit, oké — maar is het niet een beetje vergezocht om te zeggen dat er een relatie is tussen dat onderscheid en de zichtbare werkelijkheid?
Devylder maakt in zijn artikel gebruik van een paar afbeeldingen om dat iets meer te visualiseren. Om te verhelderen wat precies de relatie is tussen de talige constructie en de werkelijkheid, kan het helpen om die iconiciteit als volgt voor je te zien:
Deze figuur bestaat strikt genomen uit een driehoek, een vierkant en een rechthoek — maar het lijkt net een huis. Toegegeven, het is een behoorlijk lelijk huis en er ontbreekt van alles aan, maar het beeld is onmiskenbaar. En ook al lijken de meeste huizen in Nederland in de verste verten niet op dit gedrocht, je denkt toch meteen aan een huis als je deze combinatie van vormen ziet. Het idee is dus als volgt: als geheel staat het iconische figuurtje hierboven symbool voor een huis, en in onze hersenen wordt een verband gelegd tussen deze tamelijk willekeurige combinatie van vormen, en datgene wat we een ‘huis’ noemen, zelfs als de gelijkenis verre van sprekend is. En zo werkt het eigenlijk ook met iconiciteit in de Paamese bezitsconstructie. Een woord als avok is ook een iconisch symbool voor de afstand tussen ‘lichaam’ als bezit en ‘ik’ als bezitter. De fysieke en talige afstand zijn met andere woorden niet precies hetzelfde, maar de talige afstand fungeert als symbool voor de fysieke afstand.
Iconiciteit of frequentie?
Iconiciteit komt trouwens bij nog meer talige fenomenen voor. Het is bijvoorbeeld zo dat in verreweg de meeste talen van de wereld het meervoud gemarkeerd wordt met een extra elementje, terwijl het enkelvoud geen extra element krijgt: in het Nederlands zeg je boek voor enkelvoud en boek-en voor meervoud, in het Engels book en book-s voor meervoud, in het Frans livre en livre-s, enzovoorts. En dat is ook iconisch, want meervoud houdt in, zoals de term al doet vermoeden, dat iets méér wordt, dus het lijkt logisch dat er bij een meervoudsvorm ook wat meer letters (of klanken) komen kijken.
Een kritische lezer kan op dit moment denken: ja hoor, dit kan allemaal nog steeds gewoon toeval zijn. Wie zegt dat dat gedoe met dat meervoud, of het talige onderscheid in bezitsconstructies zo’n ingewikkelde achterliggende reden moet hebben? Die kritiek kom je ook tegen als je de taalkundige literatuur erop naslaat. Er zijn taalkundigen die stellen dat het talige onderscheid tussen vervreemdbaar en onvervreemdbaar bezit verklaard kan worden doordat je onvervreemdbare woorden vaker gebruikt dan vervreemdbare (en over het meervoud: omdat we enkelvoudsvormen gewoon meer gebruiken dan meervoudsvormen). Dus dat een spreker van het Nederlands gewoon over het algemeen vaker mijn zoon zegt dan, pakweg, mijn kussensloop. Dat idee kan gestaafd worden door te kijken naar het effect dat frequentie heeft op woorden en frases: veelvuldig gebruik leidt tot verkorting van de vorm (zoals kweenie ontstaan is uit ik weet het niet). Datzelfde fenomeen zou kunnen verklaren waarom in een taal als het Paamees de dingen die vaker genoemd worden (het onvervreemdbaar bezit) een kortere constructie hebben dan dingen die minder vaak genoemd worden (vervreemdbaar bezit).
En toch valt er wat te zeggen voor de realiteit van iconiciteit. Devylder laat namelijk zien dat het in het Paamees lang niet altijd opgaat dat de onvervreemdbare woorden ook echt vaker gebruikt worden. Een mooi voorbeeld daarvan is dat praten over de voortplantingsorganen taboe is op Paama. Die noem je niet, want dat hoort niet, en je mag dus aannemen dat de woorden daarvoor nauwelijks gebruikt worden. Toch krijgen ze in een bezitsconstructie wél de korte vorm, met het bezitselementje direct achter het bezit geplakt, bijvoorbeeld:
- Paamees: vilo-k
- Vertaling: vagina-mijn (‘mijn vagina’)
Vraag me overigens niet hoe Devylder erin geslaagd is om dit soort woorden wél te horen te krijgen, maar hoe dan ook: de gebruiksfrequentie van (on)vervreemdbare woorden kan van veel woorden, zoals vilok, niet verklaren waarom ze de lange of de korte vorm krijgen. Reden genoeg dus om het erop te houden dat we het verschil in bezitsconstructie toch wel kunnen verklaren door iets als iconiciteit.
Een ding van mij
Na die omzwerving naar Paama komen we eindelijk weer thuis, waar we rustig kunnen nadenken over waarom taal zo fascinerend is. Het bestuderen van taal houdt dus eigenlijk ook in dat je mensen bestudeert, en hoe zij de wereld bekijken en indelen. En dat doet je weer anders kijken naar je eigen taal, en hoe wij de wereld zien.
Ik zei toch aan het begin dat we in het Nederlands een beetje saaie bezittelijke constructies hebben? Dat was eigenlijk niet helemaal waar. Je kunt bijvoorbeeld op twee manieren aangeven wat voor relatie je met iemand hebt: soms hebben we het over mijn vriend, en soms over een vriend van mij. Grammaticaal gezien zijn dat allebei bezitsconstructies, maar qua betekenis verschillen ze wel enigszins. Waar mijn vriend doorgaans gebruikt wordt voor amoureuze relaties, is een vriend van mij niet alleen een langere, maar ook een ietwat ‘afstandelijkere’ vorm die je vaker voor vriendschappelijke (en idealiter niet voor je amoureuze!) relaties gebruikt. Zelfs het Nederlands doet dus soms ook een beetje interessante dingen met bezit — al moet je er iets harder naar zoeken. Ook voor sprekers van het Nederlands zijn gevoelsmatige en perceptuele afstanden blijkbaar belangrijk genoeg om een talig onderscheid te maken.
Omdat ik taal zo fascinerend vind, zou ik durven zeggen dat taal meer is dan gewoon een ding van mij. Taal is mijn (onvervreemdbare) ding. Niet te verwarren met mijn eigendom — want iedereen die er net zo enthousiast van wordt, zoals pakweg Paulien Cornelisse, mag hetzelfde zeggen. Of je kan het in het Paamees proberen: tounahe-k!
[1] StatLine – Geregistreerde criminaliteit; soort misdrijf, regio (cbs.nl)
[2] Crowley (1982) ‘The Paamese language of Vanuatu’.
[3] Devylder (2018) ‘Diagrammatic iconicity explains asymmetries in Paamese possessive constructions’.
[4] Haiman (1983) ‘Iconic and economic motivation’.
C.W. Schoneveld zegt
extra element krijgt: in het Nederlands ZEG je boek voor enkelvoud en boek-en voor meervoud, in het Engels book en book-s voor meervoud, in het Frans livre en livre-s, extra element krijgt: in het Nederlands ZEG je boek voor enkelvoud en boek-en voor meervoud, in het Engels book en book-s voor meervoud, in het Frans livre en livre-s,
In het Frans schrijf je wel livres maar blijf livre ZEGGEN!
Lauren zegt
Ha ja — dat Frans is misschien niet het beste voorbeeld. Die ‘s’ werd waarschijnlijk in oudere varianten van het Frans wel uitgesproken, maar in het hedendaagse Frans is er in de uitspraak inderdaad geen verschil. Hoe dan ook, wat de auteur beschrijft blijft kloppen: het verband tussen semantisch meervoud en vormelijk ‘meer klank’ of ‘meer letters’ — wat al dan niet aan gebruiksfrequentie kan liggen — is in veel talen waargenomen:
https://www.researchgate.net/publication/321067606_Explaining_asymmetries_in_number_marking_Singulatives_pluratives_and_usage_frequency