Zou er een reden zijn waarom iemand met twee talenten met allebei die talenten hetzelfde nastreeft? Verwacht je bijvoorbeeld eenheid in een oeuvre van iemand die zowel tekent als schrijft? Niet per se, zou je zeggen, maar in haar recente proefschrift De taal van het beeld laat Marleen Slooff zien dat je het werk van de beeldend kunstenaar Lucebert als dat van de dichter Lucebert beter begrijpt als je de twee op elkaar betrekt. Dat in beide soortgelijke motieven aan de orde komen, bijvoorbeeld, en dat Lucebert ook heel beeldend was als hij dichtte.
Slooff is afgestudeerd als kunsthistorica maar promoveerde met dit boek bij de letterkundige David Rijser. Ze is dus dé vrouw geweest om dit proefschrift te schrijven. Ik vind het resultaat meer dan overtuigend. Wel valt op dat de literatuur in sommige opzichten het primaat lijkt te hebben. Wanneer op de tekeningen of schilderijen iemand staat afgebeeld die je met Lucebert zelf kunt associëren, noemt Slooff hem meestal ‘de dichter’ en niet ‘de kunstenaar’. Vaak is dat overigens in navolging van de kunstenaar zelf, de afbeelding hierboven heet bijvoorbeeld ‘de dichter voedt de poëzie’.
Ook zijn de twee belangrijkste persoonlijke invloeden die Slooff in dit boek aanwijst van twee dichters: Luceberts belezen boezemvriend Bert Schierbeek (1918-1996) en de Duitse dichter Rainer Maria Rilke (1875-1926). De laatste is het verrassendst, en tegelijkertijd het overtuigendst. Slooff laat bijvoorbeeld zien hoe invloeden van Rilke zowel in de tekeningen als in de tekst van Luceberts debuut apocrief / de analphabetische naam te vinden is, met name diens Duineser Elegien. In deze tekening aan het begin van apocrief zien we bijvoorbeeld een zwarte arm die naar de hemel reikt:
Slooff verbindt dit gebaar aan deze regels in Rilkes zevende Elegie:
Glaub nicht, dass ich werbe.
Engel, und würb ich dich auch. Du kommst nicht. Denn mein
Anruf ist immer voll Hinweg; wider so starke
Strömung kannst du nicht schreiten. Wie ein gestreckter
Arm ist mein Rufen. Und seine zum Greifen
oben offene Hand bleibt vor dir
offen, wie Abwehr und Warnung,
Unfasslicher, weitauf.
Ook in de teksten vinden we Rilke terug. In de Lilith-suite schrijft Lucebert bijvoorbeeld:
in duisternis is ieder even slecht
de buidel tederheid is spoedig leeg
alleen wat dichters brengen het te weeg
uit poelen worden lelies opgedregd
Volgens Slooff is dit een ‘eigenzinnige’ verwerking van deze regels uit de eerste Elegie:
O und die Nacht, die Nacht, wenn der Wind voller Weltraum
uns am Angesicht zehrt – wem bliebe sie nicht, die ersehnte,
sanft enttäuschende, welche dem einzelnen Herzen
mühsam bevorsteht. Ist sie den Liebenden leichter?
Ach, sie verdecken sich nur mit einander ihr Los.
Ik vind dit een heel interessante ontdekking, je denkt bij Lucebert toch niet meteen aan Rilke of omgekeerd, die ook de vraag oproept of er in de twintigste eeuw Nederlandse dichters zijn geweest die niet door Rilke beïnvloed zijn – je zou daar volgens mij een uitgebreide studie aan kunnen wijden.En blijkens Slooffs studie moet je daar misschien ook nog de beeldend kunstenaars bij tellen.
Laat een reactie achter