Ik ben toch al taalkundige van vóór de tijd dat de meeste mensen geboren waren, maar ik ben nog steeds verkocht als ik een artikel lees met de mededeling “we zullen nu niet te diep duiken in de analyse van wanhoop”.
Die mededeling wordt gedaan in een nieuw artikel over hoop van de Australische geleerden Kyle Blumberg en John Hawthorne. Wat betekent het precies als iemand zegt “ik hoop dat het morgen regent?” (Of ‘I hope it will rain tomorrow?’, zoals ze in Australië zeggen). Blumberg en Hawthorne werpen allerlei licht op die kwestie.
‘Gunstige verwachtingen koesteren ten opzichte van iets dat je wenst of begeert’ zegt Van Dale, maar er valt warempel nog wel wat meer over te zeggen. Neem het volgende scenario: Joop neemt deel aan een gokspelletje. Er wordt twee keer een munt geworpen. Is het eerst Kop en dan nog een keer Kop, dan krijgt Joop 400 euro. Is het eerst Kop en dan Munt, dan krijgt hij 300 euro. Is de eerste worp Munt, dan is hij minder gelukkig. Gooit Joop daarna Kop, dan verliest hij 300 euro, en als hij Munt gooit zelfs 400 euro. De vraag is nu of je het volgende kunt zeggen:
- Joop hoopt dat hij twee keer Kop gooit.
- Joop hoopt dat hij eerst Kop gooit en dan Munt.
Het eerste kun je natuurlijk zeggen (we gaan er even vanuit dat Joop een gewone jongen is zonder vreemde eisen aan het leven), maar het tweede eigenlijk niet. Natuurlijk zal hij gunstige verwachtingen koesteren ten opzichte van die driehonderd euro, maar het punt is dat er een uitkomst is die nóg beter is. Als je hoopt, hoop je kennelijk altijd alleen op iets wat het beste is volgens de een of andere schaal.
Opmerkelijk is vervolgens dat je ook niet goed kunt zeggen:
- Joop hoopt dat hij niet eerst Kop gooit en dan Munt.
De uitkomst is niet de beste maar ook niet heel slecht. Het is in ieder geval een stuk vreemder dan te zeggen ‘Joop dat hij niet twee keer Munt gooit’. Met een ontkenning levert dus juist alleen de slechtst mogelijke uitkomst een echt goede zin op.
Dat het nog wel iets ingewikkelder zit dan dat hetgeen wat je hoopt het beste scenario is van alle mogelijke scenario’s blijkt uit het volgende voorbeeld. Je bent op vakantie met de auto en Piet zou een autoverzekering voor je regelen, maar je weet niet helemaal zeker of hij dat wel gedaan heeft. Dan kun je best zeggen
- Ik hoop dat Piet een autoverzekering heeft geregeld
hoewel een autoverzekering geld kost en je dus in de best denkbare wereld geen autoverzekering hebt en ook geen ongeluk. Je hebt alleen iets aan die autoverzekering als je verongelukt, maar toch zeg je met deze zin niet ‘Ik hoop dat ik deze vakantie verongeluk’. In wat je ‘wenst of begeert’ neem je dus in dit geval als achtergrondinformatie aan dat de kans dat je verongelukt gelijk blijft. Het gaat, zeggen Blumberg en Hawthorne, niet om mogelijke werelden (waarin je vakantie op de ene of de andere manier verloopt), maar om een vergelijking van proposities (‘Piet heeft een autoverzekering voor me geregeld’, ‘Piet is vergeten een autoverzekering voor me te regelen’), waaruit je de beste kiest.
De relatie met wat je hoopt is bovendien een andere dan met wat je wil, laten de auteurs zien. Je kunt best dingen willen waarvan je eigenlijk wel weet dat ze niet kunnen of juist dat ze helemaal zeker zijn:
- Wu wil bevorderd worden, maar hij weet dat dit nooit gaat gebeuren.
- Ik wil in Bolivia wonen en ik woon ook in Bolivia.
Met hopen gaat dat allemaal veel lastiger:
- Wu hoopt bevorderd te worden maar hij weet dat dit nooit gaat gebeuren. [vreemd]
- Ik hoop in Bolivia te wonen en ik woon ook in Bolivia. [heel vreemd]
Je kunt dus alleen zaken hopen die je voor mogelijk houdt maar niet voor zeker, terwijl je zo’n beetje al het denkbare kunt willen.
Anneke Neijt zegt
“Je kunt dus alleen zaken hopen die je voor mogelijk houdt maar niet voor zeker, terwijl je zo’n beetje al het denkbare kunt willen.” Dus als je denk dat het te hoog gegrepen is om te denken dat je twee keer Kop zult gooien, of als je denkt dat je bescheiden moet zijn om de goden gunstig te stemmen, dan kan “Ik hoop dat ik eerst Kop en dan Munt zal gooien” weer wel.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, zo zit het denk ik. Door de context te variëren kun je de verzameling scenario’s beïnvloeden die je normaliter bekijkt “Het tweede muntstuk is vals en komt nooit op Munt, dus hoop ik dat ik eerst Munt gooi en dan Kop.”
Peter-Arno Coppen zegt
De menselijke geest lijkt niet zo goed geschikt voor het combineren van ontkenningen en schaalbegrippen. Als je in de eerste zin ’ten minste’ toevoegt lijkt het weer heel goed te kunnen: ‘Joop hoopt dat hij ten minste eerst kop gooit en dan munt’.
Het lijkt erop dat ‘hopen’ de richting van de schaal volgt: ‘Joop hoopt dat het glas half vol is’ betekent iets anders dan ‘Joop hoopt dat het glas half leeg is’, hoewel de exacte toestand waar hij op hoopt identiek is. Als hij hoopt dat het glas half vol is vindt hij vol beter, en als hij hoopt dat het glas half leeg is vindt hij leeg beter.
In het voorbeeld ‘Ik hoop in Bolivia te wonen’ gebruik je de beknopte bijzin, terwijl je in de andere voorbeelden de dat-zin gebruikt. Als je die ervan maakt, wordt ‘Ik hoop dat ik in Bolivia woon’ al gek. Naar mijn idee kan dat alleen met een hulpwerkwoord dat toekomende tijd uitdrukt: ‘Ik hoop dat ik in Bolivia kom te wonen’. De onmogelijkheid van ‘ik woon er al’ volgt dan uit die toekomst-betekenis.
Ad Foolen zegt
Bij geloven en liefhebben zijn er geen restricties op het complement. Bij liefhebben moet je wel de tijd markeren: Vroeger had ik de witte waterlelie lief, Ik zal de witte waterlelie altijd liefhebben liefhebben, bij ‘geloven’ is dat niet nodig.